ECLI:NL:CRVB:2025:194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
23/463 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AIO-aanvulling wegens onvoldoende informatie over woning en grond in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, die sinds 2006 gehuwd is en sinds 2014 een ouderdomspensioen ontvangt, had in 2020 een aanvraag ingediend voor bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen omdat de appellant onvoldoende informatie had verstrekt over een woning en landbouwgrond in Marokko, waarvan hij mede-eigenaar is. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, omdat hij geen eigendomsbewijs kon overleggen en onduidelijkheid bestond over het vruchtgebruik van de landbouwgrond.

Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.W. van de Wege. De Svb diende een verweerschrift in en de zaak werd behandeld op een zitting waar beide partijen aanwezig waren. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de Svb in de gelegenheid te stellen te reageren op een door de appellant overgelegd taxatierapport. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij recht heeft op de AIO-aanvulling, en heeft de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten.

De Raad concludeert dat de appellant niet heeft voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De onduidelijkheid over de waarde van de woning en het recht op vruchtgebruik van de landbouwgrond zijn doorslaggevend geweest voor de beslissing. De uitspraak bevestigt dat de afwijzing van de aanvraag om AIO-aanvulling terecht was.

Uitspraak

23/463 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 januari 2023, 21/4231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 14 januari 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb de aanvraag van appellant om een zogenoemde AIO-aanvulling terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Hij heeft onvoldoende informatie verstrekt over een woning in Marokko waarvan hij mede-eigenaar is en over zijn recht op vruchtgebruik van een stuk landbouwgrond in Marokko.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft daarop schriftelijk gereageerd en een taxatierapport overgelegd. De Svb heeft een brief van 17 mei 2024 van de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Marokko (Sociaal Attaché) overgelegd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wege. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Met een brief van 27 juni 2024 heeft de Svb gereageerd op het door appellant in hoger beroep overgelegde taxatierapport. Appellant heeft daarop gereageerd met een brief van 4 september 2024.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van die wet, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is sinds [datum] 2006 gehuwd. Zijn echtgenote (X) woonde in de periode waar het hier om gaat in Marokko.
1.2.
Appellant ontvangt sinds 1 september 2014 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) met een korting wegens onverzekerde jaren. Nadat de Svb met een besluit van 23 juli 2020 het recht op AOW-pensioen met ingang van 1 april 2020 had ingetrokken, heeft appellant in oktober 2020 opnieuw een AOW-pensioen aangevraagd. De Svb heeft appellant het AOW-pensioen met ingang van 1 april 2020 opnieuw toegekend met een besluit van 18 november 2020.
1.3.
Op 9 december 2020 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Participatiewet in aanvulling op zijn AOW-pensioen, in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.4.
De Svb heeft appellant in december 2020 en januari 2021diverse malen om nadere informatie gevraagd over de woning in Marokko waar X verbleef en om allerlei gegevens, waaronder een eigendomsbewijs en een recente taxatie van die woning.
1.5.
Appellant heeft de Svb in een brief van 15 januari 2021 laten weten dat zijn ouders de eigenaren van de woning waren, dat zij inmiddels zijn overleden en dat hij geen eigendomsbewijs kan overleggen, omdat hij niet de enige erfgenaam is. In een brief van 3 februari 2021 heeft appellant de Svb verder meegedeeld dat hij niet van alle erfgenamen toestemming heeft om een taxatie te laten uitvoeren.
1.6.
De Svb heeft appellant op 9 februari 2021 bericht dat hij geen geldige reden heeft gegeven voor het niet verstrekken van de verzochte stukken. Op 11 februari 2021 heeft appellant vervolgens aan de Svb laten weten dat het stuk grond waarop de woning in Marokko is gebouwd geen eigendom was van zijn ouders, maar van de Marokkaanse staat. Tijdens een gesprek op 30 maart 2021 met de Svb heeft appellant herhaald dat het perceel niet van hem of van zijn familie is. Ook heeft hij gezegd dat het perceel van de gemeente is en verder dat de gemeente van plan is om de woning in Marokko te slopen.
1.7.
De Svb heeft appellant met een brief van 30 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens over de woning in Marokko alsnog over te leggen, en wel vóór 19 april 2021. Appellant heeft hier niet op gereageerd.
1.8.
Met een besluit van 21 april 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 25 augustus 2021 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het recht op een AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld, doordat appellant de gevraagde gegevens over de woning in Marokko niet heeft overgelegd. Hierdoor heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij in behoeftige omstandigheden verkeert die het toekennen van een AIO-aanvulling rechtvaardigen.
1.9.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Hij heeft daarin aangevoerd dat hij niet over de woning in Marokko kan beschikken. Ter onderbouwing hiervan heeft hij twee documenten overgelegd, te weten een eigen ‘verklaring op eer’ van 30 september 2021 over zijn aandeel in een stuk landbouwgrond in Marokko dat hij mag exploiteren en een exploitatieverklaring van 17 maart 2022 van de vereniging van vertegenwoordigers van de [naam gemeenschap]. In de exploitatieverklaring staat, voor zover hier van belang, dat appellant rechthebbende is in de [naam gemeenschap] en dat hij met een recht op vruchtgebruik een stuk grond van 60 are exploiteert van het gemeenschappelijke eigendom van perceelnummer 03, dat een oppervlakte van 2,5 hectare heeft.
1.10.
De Svb heeft in beroep meegedeeld dat dit exploitatierecht hem tot dan toe onbekend was en dat ook het ontbreken van informatie daarover in de weg staat aan het vaststellen van het recht op AIO-aanvulling.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen aangevoerd dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Uit de exploitatieverklaring blijkt dat hij geen eigenaar is van de grond, maar alleen vruchtgebruiker. Hij is niet bevoegd om de woning te verkopen, zodat deze niet tot zijn vermogen behoort. Bovendien blijkt uit het door hem in hoger beroep overgelegde taxatierapport dat de waarde van de woning niet in de weg staat aan toekenning van de AIO-aanvulling. In dat rapport is de waarde van de woning namelijk getaxeerd op 40.000 dirham (omgerekend € 3.630,63) en dit is minder dan de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen. Verder heeft hij aangevoerd dat het stuk grond weliswaar landbouwgrond is, maar dat hij daarvan geen opbrengsten heeft, zodat er ook geen inkomsten zijn die aan toekenning van een AIO-aanvulling in de weg staan.
Schorsing van het onderzoek
4.
Op de zitting is gebleken dat het taxatierapport, dat appellant al in mei 2024 in het geding had gebracht, de Svb tot dan toe onbekend was. De Raad heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst.
4.1.
De Raad heeft de Svb in de gelegenheid gesteld om alsnog zijn visie te geven op het taxatierapport. Met partijen is daarnaast afgesproken dat appellant controleerbare gegevens zal verstrekken over de exploitatiemogelijkheden van de landbouwgrond waar het hier om gaat en over de feitelijke exploitatie daarvan in de periode waar het hier om gaat en dat de Svb appellant zal laten weten welke gegevens nodig zijn om hierover voldoende duidelijkheid te krijgen.
4.2. De Svb heeft in de brief van 27 juni 2024 meegedeeld dat het taxatierapport is voorgelegd aan de Sociaal Attaché om de betrouwbaarheid te beoordelen en dat deze daarover onder meer de volgende opmerkingen heeft gemaakt. Het taxatierapport is opgesteld door een ingenieur die geen expert is in de waardebepaling van onroerend goed, maar alleen iets kan zeggen over de omvang en grootte van het terrein. Het bevat geen foto’s en geeft geen duidelijkheid over hoeveel erfgenamen er zijn en wie er daadwerkelijk in de woning verblijven. Op advies van de Sociaal Attaché biedt de Svb appellant aan een onderzoek te doen naar de waarde van zowel de woning als het vruchtgebruik. Daarvoor is een machtiging van appellant nodig. Daarmee kan een door het Bureau Sociale Zaken in te schakelen beëdigd taxateur een waardebepaling uitvoeren. Omdat de woning door vererving is verkregen, moet appellant verder stukken verstrekken waaruit zijn erfdeel blijkt, bijvoorbeeld een verklaring van erfrecht of een familieboek waarin is vermeld hoeveel kinderen de vader van appellant heeft.
4.3.
In de brief van 4 september 2024 heeft appellant laten weten dat hij heeft besloten om geen medewerking te verlenen aan een taxatie via het Bureau Sociale Zaken. Volgens appellant kan op basis van de beschikbare gegevens worden vastgesteld dat hij geen vermogen heeft dat de voor hem geldende vermogensgrens overschrijdt. Hij verzoekt de Raad uitspraak te doen op basis van de beschikbare stukken.
Het oordeel van de Raad
5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om een AIO-aanvulling in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna wordt uitgelegd hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
5.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 9 december 2020, de datum waarop appellant een AIO-aanvulling heeft aangevraagd, tot en met 21 april 2021, de datum van het afwijzingsbesluit (te beoordelen periode).
5.2.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand, in dit geval een AIO-aanvulling. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over onder meer zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie heeft een onderzoeksplicht. Dat brengt mee dat deze de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moet controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
5.3.
De beroepsgrond dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde slaagt niet. Hij heeft onvoldoende informatie verstrekt over de woning in Marokko om de betekenis daarvan voor het recht op AIO-aanvulling te kunnen vaststellen. Hierdoor en door onduidelijkheid over het vruchtgebruik van de landbouwgrond kan niet worden bepaald of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Dit oordeel berust op het volgende.
5.3.1.
Vaststaat dat appellant door vererving mede-eigenaar is van de woning. Niet in geschil is dat die woning is gebouwd op grond die eigendom is van de in 1.9. genoemde Soulaliyates gemeenschappen, waartoe appellant behoort. Maar appellant heeft zijn stelling dat hij om die reden redelijkerwijs niet over de waarde van de woning kon beschikken niet aannemelijk gemaakt.
5.3.2.
Uit de verklaring van de Sociaal Attaché van 17 mei 2024 die de Svb in hoger beroep heeft overgelegd, is namelijk af te leiden dat eigendommen van de Soulaliyates gemeenschappen in bepaalde gevallen onder voorwaarden wel kunnen worden vervreemd. In die brief heeft de Sociaal Ataché uitgelegd dat de collectieve gronden van de Soulaliyates gemeenschappen worden beheerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze gemeenschappen moeten zich houden aan de wet nr. 62.17 ‘administratie toezicht op Soulaliyates-gemeenschappen en het beheer van hun eigendom’. Volgens artikel 15 van deze wet kan het eigendom van deze gemeenschap noch door bezit noch door verjaring worden verworven. De eigendommen van deze gemeenschap mogen niet zomaar worden vervreemd, behalve in de gevallen en onder voorwaarden bepaald in deze wet. Het vruchtgebruik is een persoonlijk recht dat niet vervreemdbaar is en alleen kan worden overgedragen ten voordele van de groep van deze gemeenschap. Hieruit is af te leiden dat de overdracht van de woning die op die grond staat niet onder alle omstandigheden onmogelijk is. Appellant heeft dit alles niet weersproken en dus ook niet dat hij de woning bijvoorbeeld kan overdragen aan de gemeenschap of aan een ander lid daarvan. Aan die woning is bovendien in het door appellant zelf overgelegde taxatierapport van de woning een economische waarde toegekend.
5.3.3.
Appellant heeft verder met het door hem ingebrachte taxatierapport niet aannemelijk gemaakt dat de economische waarde van de woning ligt onder de voor hem geldende vermogensgrens. Gelet op de in 4.2 weergegeven kanttekeningen die de Sociaal Attaché bij dat rapport heeft geplaatst, die appellant niet heeft bestreden, kan namelijk aan dat taxatierapport niet die betekenis worden toegekend die appellant daaraan hecht. Omdat appellant ervan heeft afgezien om aan het onderzoek van de Svb mee te werken en het op zijn weg ligt om aannemelijk te maken dat hij ondanks de eigendom van de woning recht op AIO-aanvulling heeft, blijft de onduidelijkheid over de waarde van de woning voor zijn rekening.
5.3.4.
Ook door het recht op vruchtgebruik van de landbouwgrond is niet vast te stellen of appellant in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. In de exploitatieverklaring staat dat het stuk grond door hem wordt geëxploiteerd. Het recht op vruchtgebruik vertegenwoordigt niet alleen een bepaalde waarde, maar geeft ook recht op de opbrengst ervan en kan dus leiden tot inkomsten. Daarom moet een betrokkene hierover duidelijkheid verschaffen. Dit is eerder in andere uitspraken tot uitdrukking gebracht. [1] Appellant heeft die duidelijkheid niet gegeven. Zijn enkele stelling dat de grond al lange tijd niets oplevert en dat hij er geen opbrengsten van heeft genoten is, mede gelet op de exploitatieverklaring, onvoldoende om aannemelijk te maken dat het recht op vruchtgebruik hem geen inkomsten opleverde.

Conclusie en gevolgen

5.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om AIO-aanvulling in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, als voorzitter, W.F. Claessens en M. ter Brugge als leden en in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M. Ramanand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2648.