In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een IVA-uitkering toe te kennen per 9 juli 2019. De Raad oordeelt dat de beperkingen van appellant niet duurzaam zijn, en volgt daarmee het standpunt van het Uwv. Appellant had zich ziekgemeld met psychische klachten en voetklachten, maar de Raad concludeert dat de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad heeft de zaak behandeld na een deskundigenrapport van M.M. Wolff-van der Ven, dat aanvullende beperkingen vaststelde. De Raad heeft vastgesteld dat appellant per 9 juli 2019 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, maar dat dit niet leidt tot recht op een IVA-uitkering. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij de Staat en het Uwv zijn veroordeeld tot schadevergoeding. De proceskosten zijn eveneens aan het Uwv en de Staat opgelegd.