ECLI:NL:CRVB:2025:183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
24/771 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van besluit tot weigering Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om de afwijzing van het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 7 juni 2012, waarbij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar een Wajong-uitkering heeft geweigerd. Appellante stelt dat er nieuwe medische feiten zijn die haar aanvraag ondersteunen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze nieuwe informatie niet relevant is voor de te beoordelen periode. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit heeft afgewezen. De Raad bevestigt deze uitspraak en stelt dat de door appellante ingebrachte medische informatie geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bevat die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de situatie van appellante in 2012 moet plaatsvinden op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar was. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

24/771 WAJONG
Datum uitspraak
:29 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2024, 23/2925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 7 juni 2012, waarbij het Uwv heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante is sprake van nova en is sprake van een toename van beperkingen. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van eerdere besluitvorming over haar aanvraag om een Wajong-uitkering mocht afwijzen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Michielsen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1989, heeft met een door het Uwv op 3 mei 2012 ontvangen formulier een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gedaan. Daarbij is vermeld dat zij slechthorend is, astma heeft en depressieve klachten heeft. Het Uwv heeft bij besluit van 7 juni 2012 de aanvraag van appellante afgewezen, omdat zij 100% of meer van het minimumloon kan verdienen.
1.2.
Op 18 mei 2022 heeft appellante opnieuw een Wajong-aanvraag gedaan. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 7 juni 2012. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden over de situatie op de achttiende verjaardag van appellante en de vijf jaar daarna. Het Uwv heeft naar aanleiding hiervan bij besluit van 23 augustus 2022 geweigerd terug te komen van het besluit van 7 juni 2012.
1.3.
Bij besluit van 13 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 7 juni 2012 heeft mogen afwijzen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat de door appellante overgelegde stukken geen nieuwe feiten en omstandigheden bevatten die reden geven om terug te komen van het eerdere besluit. De in bezwaar overgelegde medische stukken dateren uit de periode 2018-2023 en de hierin vermelde onderzoeksbevindingen hebben ook betrekking op deze periode. Er is verder geen nieuwe medische informatie beschikbaar die ziet op de situatie van appellante in de te beoordelen periode in 2012. Het gegeven dat appellante nu veel klachten heeft en dat deze de afgelopen tijd zijn verergerd, zegt niets over haar medische situatie in 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom de door appellante aangeleverde informatie niet leidt tot een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. De rechtbank ziet in wat appellante heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Voor zover sprake is van een nieuwe diagnose CPTSS volgt uit vaste rechtspraak van de Raad [1] dat het enkele feit dat inmiddels een (nieuwe) diagnose is gesteld, in beginsel geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid oplevert. In 2012 zijn geen psychische klachten gemeld, met name geen klachten passend bij PTSS, en bij psychisch onderzoek door de verzekeringsarts werden toen ook geen afwijkingen beschreven. Enkel bekend was dat appellante een depressie had doorgemaakt waarvoor zij behandeld was. De psychische klachten op het achttiende jaar zijn daarmee op basis van alle aanwezige informatie in 2012 meegewogen bij de beoordeling van haar belastbaarheid. De rechtbank heeft met het Uwv vastgesteld dat appellante bij haar aanvraag en met de in bezwaar verstrekte informatie geen onderbouwing geeft voor het aanwezig zijn in 2012 van beperkingen op basis van de later in 2020 gestelde diagnose CPTSS. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv met juistheid heeft vastgesteld dat de beoordeling van toegenomen beperkingen ziet op de periode van het achttiende jaar tot het drieëntwintigste jaar, dus van [geboortedatum] 2007 tot [geboortedatum] 2012. Omdat deze termijn al was verstreken ten tijde van de eerste aanvraag van 3 mei 2012 heeft het Uwv terecht geen toegenomen beperkingen aangenomen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat met informatie die pas in beroep naar voren worden gebracht geen rekening kan worden gehouden bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen besluiten. De rechtbank heeft de door appellante op 16 november 2023 overgelegde medische stukken daarom buiten beschouwing gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij de beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met de door haar ingebrachte medische informatie. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van nova omdat deze informatie ziet op de periode in geding en het Uwv is uitgegaan van een onvolledig ziektebeeld. Op grond van de veel later vastgestelde CPTSS moet worden aangenomen dat appellante deze medische beperkingen al vanaf 2012 ondervindt. Ook heeft er een verslechtering van haar gehoor en een toename van de psychische klachten plaatsgevonden, zodat ten onrechte geen zogenoemde Amber-situatie is aangenomen. Uit de informatie blijkt dat in 2012 en daarvoor sprake moet zijn geweest van CPTSS. Uit deze informatie blijkt dat sprake is van een evident onjuiste beoordeling, zodat de rechtbank deze informatie bij de beoordeling had moeten betrekken. De informatie van 16 november 2023 is ten onrechte door de rechtbank buiten beschouwing gelaten. Ter zitting heeft appellante haar verhaal persoonlijk toegelicht.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van de weigering om haar een Wajong-uitkering toe te kennen, mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 7 juni 2012 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante aan haar verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat de te beoordelen periode op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong, is geëindigd op [geboortedatum] 2012 en de zogeheten vijfjaarstermijn na de achttiende verjaardag van appellante al bij beoordeling van de eerste Wajong-aanvraag is betrokken.
4.6.
Ter zitting in hoger beroep heeft het Uwv desgevraagd toegelicht zich er niet tegen te verzetten dat de Raad de in beroep en hoger beroep ingebrachte medische informatie bij de beoordeling betrekt. Deze informatie wordt daarom betrokken in de beoordeling in hoger beroep. Appellante heeft aangevoerd dat, omdat de traumatische gebeurtenissen in haar jeugd hebben plaatsgevonden, vaststaat dat op haar achttiende verjaardag al sprake was van (C)PTSS. Dit standpunt wordt niet gedeeld. Het Uwv wordt gevolgd in de conclusie dat de in beroep en hoger beroep ingebrachte informatie voor het merendeel niet ziet op de te beoordelen periode, en dat voor zover de informatie wel op deze periode ziet, deze informatie al is betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts inzichtelijk gemotiveerd dat niet is gebleken dat bij appellante tussen haar achttiende en drieëntwintigste al sprake was van (C)PTSS. Anders dan appellante heeft betoogd, kan de in beroep en hoger beroep ingebrachte informatie niet onderbouwen dat appellante al in 2012 klachten en beperkingen zou hebben gehad op basis van de later vastgestelde (C)PTSS.
4.7.
In wat appellante heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is, nu niet is gebleken dat het besluit van 7 juni 2012 onmiskenbaar onjuist is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2121.