ECLI:NL:CRVB:2025:18

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
23/2470
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens geen toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de WIA-uitkering aan appellant, die zijn aanvraag had ingediend na een ziekmelding in 2017. De Raad oordeelde dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld die recht gaven op een WIA-uitkering per 15 december 2019. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellant onterecht had afgewezen, maar de Centrale Raad bevestigde de eerdere beslissing van het Uwv. Appellant had aanvullende gronden ingediend en een rapport van een deskundige, maar de Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat de medische situatie van appellant niet was veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen en dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

23/2470 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2023, 21/5264 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend en verzocht om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend stuk ingediend.
Appellant heeft aanvullende stukken, waaronder een rapport van het Expertise instituut van 13 februari 2024 ingediend. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen het door het Uwv ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 maart 2024 voor te leggen aan de door hem ingeschakelde deskundige verzekeringsarts.
Appellant heeft hierop gereageerd met een nader rapport van het Expertise instituut van 27 maart 2024. Partijen hebben daarna over en weer nog gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van de Awb is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant werkte tot en met 31 januari 2016 als CNC-operator voor gemiddeld 35,67 uur per week. Appellant heeft zich op 7 februari 2017 ziekgemeld. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) bij besluit van 14 december 2018 per 5 februari 2019 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is beschouwd. Bij uitspraak van 13 februari 2020 heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 april 2021 heeft de Raad deze uitspraak bevestigd. [1]
1.2.
Appellant heeft zich op 11 september 2019 weer ziekgemeld. Bij besluit van 10 oktober 2019 heeft het Uwv, na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, geweigerd appellant ziekengeld op grond van de Ziektewet toe te kennen.
1.3.
Op 20 januari 2021 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheid sinds december 2019 is verslechterd. Naar aanleiding daarvan heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant op 27 mei 2021 telefonisch gesproken. Deze arts heeft in het rapport van 31 mei 2021 geconcludeerd dat appellant ongewijzigd belastbaar is ten opzichte van de voorgaande beoordeling. Er is volgens de verzekeringsarts geen periode van tenminste vier weken aaneengesloten toegenomen beperkingen aan te wijzen per 15 december 2019. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 1 juni 2021 geweigerd appellant vanaf 15 december 2019 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, omdat zijn beperkingen niet zijn toegenomen. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv appellant op 30 september 2021 op een hoorzitting gehoord. Daarna heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd. Deze arts heeft in het rapport van 1 november 2021 geconcludeerd dat de beperkingen in de functionele mogelijkheden van appellant niet medisch objectiveerbaar zijn gewijzigd als direct gevolg van ziekte/gebrek sinds 5 februari 2019 (de datum einde wachttijd). Het Uwv heeft daarop bij besluit van 5 november 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juni 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Naar aanleiding van het beroep van appellant tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank op 20 april 2023 een tussenuitspraak gedaan. Omdat appellant niet op een spreekuur is onderzocht door een verzekeringsarts of een verzekeringsarts bezwaar en beroep, en die laatste niet heeft gemotiveerd dat een spreekuur niet van toegevoegde waarde was, heeft de rechtbank – kortgezegd – geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen door appellant alsnog op te roepen voor een fysiek spreekuurcontact door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
1.5.
Het Uwv heeft hieraan gevolg gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 22 juni 2023 op het spreekuur gezien en onderzocht. In het rapport van dezelfde datum heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat na bestudering van de zaak en het eigen aanvullend medisch onderzoek geen medische feiten naar voren zijn gekomen die moeten leiden tot een ander standpunt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit vanwege het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek heeft hersteld. Ook appellant gaat hiervan uit, zoals uit zijn zienswijze van 21 juli 2023 blijkt. De zorgvuldigheid van het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgevoerde medische onderzoek is niet in geschil. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Overwogen is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid met appellant heeft gesproken, alle voorhanden zijnde medische stukken bestudeerd en de lichamelijke en de psychische klachten van appellant in zijn overwegingen betrokken. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende adequaat gemotiveerd dat er geen medische aanleiding is om appellant in de te beoordelen periode van 15 december 2019 tot 21 januari 2021 verdergaand beperkt te achten. Wat appellant naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding gegeven om te twijfelen aan de door het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde (medische) motivering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij ten onrechte niet toegenomen arbeidsongeschikt is geacht. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit daarom ten onrechte in stand gelaten. Appellant houdt staande dat zijn beperkingen per 15 december 2019 zijn onderschat en hij niet in staat is de eerder geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt in hoger beroep een expertise ingebracht van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M. Overduin.
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 maart 2024 en 3 juli 2024 – bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, waarbij appellant per 15 december 2019 niet in aanmerking is gebracht voor een WIAuitkering omdat zijn beperkingen niet zijn toegenomen, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 15 december 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak bij appellant geen sprake is. De door appellant ingebrachte expertiserapporten van verzekeringsarts Van Amelsfoort van 13 februari 2024 en 6 maart 2024 geven de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel. De Raad overweegt daartoe als volgt
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of de beperkingen van appellant zijn toegenomen, moet een vergelijking worden gemaakt van de medische beperkingen die golden ten tijde van de eerdere weigering van de WIA-uitkering per 5 februari 2019 en de medische beperkingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. [2] De door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort acht voor appellant aanvullende beperkingen aangewezen voor (onder meer) persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 6 maart 2024 terecht op gewezen dat dit standpunt van Van Amelsfoort berust op een andere waardering van het medisch beeld, zoals dat per einde wachttijd (5 februari 2019) bestond en dat diens rapport geen aanknopingspunten biedt voor een toename van de medische problematiek in de periode van 5 februari 2019 tot de datum in geding van 15 december 2019. Het gehoorverlies van appellant bestaat al verscheidene jaren en is gelet op de in februari 2024 ontvangen informatie van de KNO-arts tot op heden niet of nauwelijks progressief geweest. Hetzelfde geldt voor de in april 2022 bij appellant vastgestelde PTSS als gevolg van een doorgemaakt trauma in 2011, dat volgens Van Amelsfoort bij de beoordeling per einde wachttijd niet door de verzekeringsartsen van het Uwv is onderkend. Over de urenbeperking vanwege vermoeidheid en slecht slapen heeft Van Amelsfoort in zijn nader rapport aangegeven dat zijn beoordeling nu geen wezenlijk ander medische beeld laat zien dan de beoordeling per einde wachttijd. Over de door appellant ervaren pijnklachten aan gewrichten en spieren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 juli 2024 opgemerkt dat de bevindingen van Van Amelsfoort tijdens zijn onderzoek op 6 februari 2024 naar aard en ernst volledig passend zijn bij de diagnose fibromyalgie, die in 2016 bij appellant is vastgesteld en in de brief van de behandelend reumatoloog van 26 juni 2019 is herhaald. De bevindingen van Van Amelsfoort geven de Raad daarom geen aanleiding om een toename van beperkingen te veronderstellen ten opzichte van de eerdere afwijzing van de WIA-uitkering per 5 februari 2019, zoals vereist in art 55 van de Wet WIA. [3]
4.5.
Nu geen sprake is van toegenomen beperkingen zoals bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA is een arbeidskundige beoordeling niet aan de orde. [4] Wat de door appellant ingeschakelde arbeidsdeskundige Overduin over de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft gesteld, kan daarom verder onbesproken blijven.
4.6.
Gelet op de overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat per 15 december 2019 geen recht op een WIA-uitkering op grond van artikel 55 van de Wet WIA voor appellant is ontstaan.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering om appellant vanaf 15 december 2019 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
7. Het verzoek om schadevergoeding dient – gelet op 5 – te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Kovac

Bijlage

Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.

Voetnoten

1.CRvB 30 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1028.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2220.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:647.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8334.