ECLI:NL:CRVB:2025:1729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
24/1049 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens overschrijding van verblijf in het buitenland en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Appellante ontving sinds 25 juli 2020 bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2024). Het college heeft de bijstand met ingang van 8 februari 2023 ingetrokken, omdat appellante langer dan vier weken in het buitenland verbleef zonder dit te melden, wat een schending van de inlichtingenverplichting inhoudt. Appellante heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat er zeer dringende redenen waren voor haar verblijf in Spanje. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar vertrek naar Spanje had gemeld en dat de omstandigheden in Spanje geen acute noodsituatie vormden die de intrekking van bijstand onaanvaardbaar zou maken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. Het hoger beroep van appellante slaagt niet, en de intrekking van bijstand blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 april 2024, 23/2280 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
Datum uitspraak: 25 november 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand wegens te lang verblijf buiten Nederland, waarvan appellante geen melding heeft gemaakt. Appellante voert aan dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat er (zeer) dringende redenen zijn die maken dat het college niet tot deze besluitvorming had mogen komen. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 oktober 2025. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Driel-Kuiper.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving sinds 25 juli 2020 bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2024).
1.2.
Met een besluit van 15 februari 2023 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 8 februari 2023 ingetrokken. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 23 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het college de intrekking van bijstand met ingang van 8 februari 2023 gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante geen recht had op bijstand omdat zij langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven en dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door dat niet te melden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de intrekking van de bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Het Bbz 2024 is een Algemene maatregel van bestuur met een wettelijke grondslag in de Participatiewet (PW). Artikel 78f van de PW bevat deze wettelijke grondslag voor de bijstandsverlening aan zelfstandigen. De PW is van toepassing op de bijstandverlening aan zelfstandigen, voor zover hiervan niet wordt afgeweken in het Bbz 2004.
4.2.
Vaststaat dat het college de intrekking van de bijstand niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. De beoordeling van de bestuursrechter bestrijkt in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dit betekent dat de Raad hier de periode van 8 februari 2023 tot en met 15 februari 2023 beoordeelt.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante de maximaal toegestane duur van vier weken verblijf in het buitenland heeft overschreden en dat zij daardoor in de te beoordelen periode op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW was uitgesloten van het recht op bijstand.
4.4.
Appellante voert aan dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Zij heeft in november 2022 bij haar inkomensconsulent gemeld dat zij naar Spanje zou vetrekken. Verder voert zij aan dat zij de inlichtingenverplichting in ieder geval niet opzettelijk heeft geschonden en dat de intrekking van bijstand disproportioneel is. Deze beroepsgronden slagen niet, gelet op het volgende.
4.4.1.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij haar inkomensconsulent heeft gemeld dat zij naar Spanje zou vertrekken. Appellante heeft verwezen naar een uitdraai van berichtenverkeer via Whatsapp, maar daaruit kan niet worden opgemaakt dat zij heeft gemeld dat zij naar Spanje zou vertrekken.
4.4.2.
De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Dat appellante geen opzet zou hebben gehad op het schenden van de inlichtingenverplichting is – wat daarvan ook zij – niet relevant.
4.4.3.
Nu appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand, was het college op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW gehouden de bijstand van appellante in te trekken. Deze bepaling is dwingendrechtelijk geformuleerd. De Raad ziet in de verplichtende formulering van deze bepaling geen – impliciete – bevoegdheid voor de bijstandverlenende instantie om in een concreet geval te beslissen over de wijze waarop of de omvang waarin de bijstand wordt herzien of ingetrokken. [1] De stelling van appellante dat de intrekking disproportioneel is, kan haar dan ook niet baten.
4.5.
Appellante voert verder aan dat sprake is van dringende redenen om niet tot intrekking over te gaan. Zij beroept zich op de uitspraak van de Raad van 18 april 2024 [2] en voert aan dat in Spanje sprake is geweest van een acute noodsituatie. Zij is tijdens haar verblijf in Spanje in het ziekenhuis opgenomen en heeft met hulp van vrienden kunnen terugkeren naar Nederland.
4.5.1.
Anders dan appellante wenst, kan niet op grond van dringende redenen van intrekking worden afgezien, omdat een hiertoe strekkende bepaling in de PW ontbreekt.
4.5.2.
Voor zover appellante beoogt een beroep te doen op het bestaan van dringende redenen in de zin van artikel 58, achtste lid, van de PW, slaagt dit niet. Deze bepaling gaat immers over de terugvordering van bijstand, terwijl het bestreden besluit alleen over de intrekking van bijstand gaat.
4.5.3.
Voor zover appellante beoogt een beroep te doen op het bestaan van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW, slaagt dit evenmin. Hierbij is het volgende van belang.
4.5.4.
Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [3] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [4]
4.5.5.
Appellante heeft het bestaan van zeer dringende redenen niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft niet toegelicht of onderbouwd welke medische omstandigheden zich in Spanje precies hebben voorgedaan en waarom deze een acute noodsituatie zouden opleveren.
4.6.
Appellante voert tot slot aan dat het college het beginsel van ‘fair play’ heeft geschonden, door brieven naar haar adres te sturen terwijl bekend was dat zij in het buitenland verbleef.
4.6.1.
Uit 4.4.1 volgt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het college heeft ingelicht over haar vertrek naar het buitenland. Al om deze reden slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen in tegenwoordigheid van C.C.M. van 't Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2025.

(getekend) J.J. Janssen

(getekend) C.C.M. van 't Hol

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e:
Degene die een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland heeft geen recht heeft op bijstand.
Artikel 16, eerste lid:
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 17, eerste lid:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Voetnoten

1.Zie bijv. de uitspraken van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192, en 21 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:207.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.