ECLI:NL:CRVB:2025:1633
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging ZW-uitkering en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uwv. Appellante had zich per 6 september 2018 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 28 oktober 2019, maar heeft dit besluit later niet gehandhaafd, waardoor appellante ongewijzigd recht op de uitkering heeft. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met een nieuw besluit van 26 februari 2024 volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen belang meer had bij een beoordeling van het geschil. Appellante had ook verzocht om schadevergoeding wegens immateriële schade en wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat er geen recht op immateriële schadevergoeding bestond, omdat appellante niet voldoende had onderbouwd dat zij geestelijk letsel had opgelopen. Wel werd schadevergoeding toegewezen voor de overschrijding van de redelijke termijn, vastgesteld op € 500,-. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellante, die in totaal € 6.199,50 bedroegen, en de Staat der Nederlanden tot € 453,50 voor de kosten in verband met het verzoek om schadevergoeding.