Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
Bijlage
[…].
[…].
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WIA-uitkering van appellant door het Uwv. Appellant ontving sinds 6 december 2010 een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij over de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2019 te veel uitkering heeft ontvangen vanwege inkomsten uit een persoonsgebonden budget (pgb) die hij niet had doorgegeven. Het Uwv heeft appellant verzocht om een bedrag van € 6.639,94 terug te betalen en heeft zijn uitkering per 25 december 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen verdiende. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van 30 januari 2025, dat tegemoetkomt aan het bezwaar van appellant, niet in de beoordeling wordt betrokken. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat de pgb-inkomsten volledig zijn gebruikt voor zorg en dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De Raad heeft de beëindiging van de WIA-uitkering per 25 december 2019 bevestigd en heeft het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij de Staat is veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan appellant. De proceskosten zijn vastgesteld op € 3.821,50.