ECLI:NL:CRVB:2025:1617
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft op 20 november 2020 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het oordeel dat appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf daaropvolgende jaren over arbeidsvermogen beschikte. Appellant betwist dit en stelt dat hij op zijn achttiende verjaardag en in de jaren daarna niet over de benodigde arbeidsvaardigheden beschikte. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat appellant in de periode van zijn achttiende verjaardag tot vijf jaar daarna in staat was om te werken, zoals blijkt uit zijn eerdere dienstverbanden. De Raad wijst erop dat de bewijslast bij appellant ligt, vooral gezien de laattijdige aanvraag. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat hij niet voldoet aan de criteria van de Wajong. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.