In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand van appellante wegens verzwegen vermogen, specifiek een auto die op naam stond van haar toenmalige partner (X). Appellante heeft aangevoerd dat zij de auto heeft gemeld tijdens een intakegesprek en dat zij niet kon beschikken over de auto of de verkoopopbrengst. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de auto in de periode van 15 juni 2020 tot en met 26 juni 2020 tot het gezinsvermogen behoort, omdat X de eigenaar was en deel uitmaakte van het gezin. De Raad concludeert dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante of X na de verkoop van de auto op 27 juni 2020 over de verkoopopbrengst kon beschikken. Hierdoor is er geen grond voor herziening en terugvordering van bijstand na deze datum. De Raad vernietigt het besluit van het college voor zover het de herziening over periode 2 betreft en draagt het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.