Uitspraak
SAMENVATTING
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het verzoek om vergoeding van materiële en immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
26 september 2022 gereageerd.
7 mei 2020 ongewijzigd voortgezet tot de maximale duur. Meer dan dat kan appellant in deze procedure niet meer bereiken. Een toekomstige beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd is een onzekere gebeurtenis en het zal daarbij ook gaan om een andere datum in geding, aldus de rechtbank.
Het oordeel van de Raad
4 oktober 2022 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat doet de Raad aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
WIA-beoordeling per 5 april 2021 (te) veel gewicht hebben toegekend aan het oordeel van de door de rechtbank benoemde deskundige.
niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft met het besluit van 4 oktober 2022 de
ZW-uitkering vanaf 7 mei 2020 ongewijzigd voortgezet tot de maximale duur. Meer dan dat kan appellant in deze procedure niet bereiken.
7 mei 2020) kunnen bij de einde wachttijdbeoordeling per 5 april 2021 niet als juridisch vaststaand worden aangenomen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] ziet de formele rechtskracht van een besluit, in dit geval de beslissing tot voortzetting van de ZW-uitkering per 7 mei 2020, uitsluitend op de rechtsgevolgen van dat besluit en niet op overwegingen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag liggen. Een uitspraak over het besluit van 4 oktober 2022 kan voor appellant daarom niets meer of minder opleveren dan alleen de vaststelling van het recht op ZW-uitkering per 7 mei 2020 en heeft geen betekenis voor de WIA-beoordeling per 5 april 2021. Het recht op ZW-uitkering vanaf 7 mei 2020 staat niet meer ter discussie en daarvoor is rechterlijke beoordeling van het besluit van 4 oktober 2022 niet meer nodig.
18 maart 2020 onjuist en daarom onrechtmatig is. Het is niet nodig dat de rechtbank dat ook nog eens vaststelt.
€ 154,75) en aanmaningskosten en heraansluitingskosten van tv/internet (€ 56,-). Appellant heeft deze gestelde schade niet met concrete gegevens in de vorm van bijvoorbeeld bankafschriften of financiële stukken onderbouwd. Appellant heeft zich in de brief van
10 november 2022 wel het recht voorbehouden die schade nader te onderbouwen en van producties te voorzien, maar dat heeft appellant niet gedaan. Dit maakt dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij materiële schade heeft geleden en dat die eventuele schade een gevolg is van het besluit van 18 maart 2020 om de ZW-uitkering per
7 mei 2020 te beëindigen. Het verzoek om vergoeding van materiële schade moet dan ook worden afgewezen.
Greveling-Fockens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 juni 2024 overwogen dat de financiële problemen van appellant al sinds 2013 spelen en er al schulden waren voordat de ZW-uitkering stopte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zorgvuldig het rapport van PsyQ van juli 2021 en de rapporten van deskundige
Greveling-Fockens in zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de bevindingen van deskundige
Greveling-Fockens komt naar voren dat er een tijdelijke oplossing is voor de financiële disbalans (halvering hypotheek), maar niet dat de financiële gevolgen van het stoppen van de ZW op dat moment een rol spelen in de door appellant toegenomen klachten. Het gaat daarbij vooral om vele andere factoren (inclusief de kwetsbaarheden bij appellant) die ertoe hebben geleid dat er in 2021 een verslechtering optrad voor alle geïdentificeerde factoren. Vooral onbegrip in contacten met mensen en instanties triggerden herbelevingen. Uit de bevindingen van deskundige Greveling-Fockens blijkt dat, hoewel appellant de situatie op dat moment verslechterd vindt ten opzichte van het moment dat de ZW stopte, dingen wel beter gaan, zoals koken en boodschappen doen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 juni 2024 geconcludeerd dat de door appellant ervaren verslechterde situatie in oktober 2022 geen psychisch letsel betreft als gevolg van het achteraf bezien onrechtmatig stoppen van de ZW in mei 2020. Er is geen reden het standpunt van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep zoals verwoord in de hiervoor genoemde rapporten niet te volgen. De door appellant ingediende reacties van 24 juni 2024 en 23 oktober 2024 bevatten geen medische onderbouwing voor het aannemen van geestelijk letsel. Het voortgangsverslag van de
sociaal medisch verpleegkundige leidt niet tot een ander oordeel. Daaruit blijkt dat tijdens het spreekuur met een verzekeringsarts op 9 februari 2023 een duidelijk verslechterd beeld wordt waargenomen, maar dat is ver na het besluit van 18 maart 2020 (einde ZW-uitkering per
7 mei 2020) en bovendien op een moment dat dat besluit van 18 maart 2020 is ingetrokken en de ZW-uitkering al weer was toegekend. De Raad acht het niet aannemelijk dat dat verslechterde beeld in 2023, los van de vraag of dat kwalificeert als geestelijk letsel, een gevolg is van het besluit van 18 maart 2020 dat op 22 oktober 2022 was ingetrokken.
Conclusie en gevolgen
artikel 8:114, tweede lid, van de Awb.