In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand van appellante vanaf 1 mei 2018 en de terugvordering van bijstand over de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2019. Het hoger beroep slaagt voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat het college deze grondslag in bezwaar bewust en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. De intrekking van de bijstand blijft echter in stand, omdat appellante beschikte over een vermogen boven de voor haar geldende vermogensgrens. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. De boete die aan appellante was opgelegd, komt te vervallen omdat de inlichtingenverplichting niet is geschonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, maar met verbetering van de gronden. De Raad heeft ook proceskostenveroordelingen uitgesproken in het voordeel van appellante.