ECLI:NL:CRVB:2025:1231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
24/2399 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en verzoek om herziening van eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant had in 2010 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die in 2011 werd afgewezen omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. In de jaren daarna heeft appellant herhaaldelijk aanvragen ingediend, waarbij hij stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere besluiten. De Raad oordeelde echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzingen konden onderbouwen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld binnen vijf jaar na de 18e verjaardag van appellant, en dat de eerdere beoordelingen van zijn situatie correct waren. Appellant had geen recht op een Wajong-uitkering en het verzoek om herziening werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende medische onderbouwing en de noodzaak om nieuwe feiten aan te tonen bij herhaalde aanvragen.

Uitspraak

24/2399 WAJONG
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 september 2024, 23/2759 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant heeft hij nieuwe feiten aangevoerd die voor het Uwv aanleiding hadden moeten zijn terug te komen van het besluit van 10 januari 2011. Appellant heeft verder aangevoerd dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht is gebleven bij de weigering een Wajong-uitkering aan appellant toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op vragen van de Raad heeft het Uwv een nadere reactie gegeven.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 juli 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Knippenbergh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1990, heeft met een door het Uwv op 25 oktober 2010 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Daarbij is vermeld dat appellant klachten heeft als gevolg van een niet-verbale leerstoornis (NLD) en een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) bij zwakbegaafdheid. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 10 januari 2011 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant geacht wordt meer dan 75% van het minimumloon te kunnen verdienen. Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 november 2011 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 24 mei 2012 heeft appellant een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant PDD-NOS, NLD en een verstandelijke beperking heeft. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv de aanvraag bij besluit van 22 juni 2012 afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die er toe leiden dat het eerdere besluit van 10 januari 2011 onjuist zou zijn. Het Uwv kwam dan ook niet terug van dit besluit. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 13 november 2015 ongegrond verklaard.
1.3.
Op 7 december 2022 heeft appellant een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant PDD-NOS (autisme spectrum stoornis, ASS) heeft. Het Uwv heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 10 januari 2011 en 22 juni 2012. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv het verzoek bij besluit van 6 februari 2023 afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die er toe leiden dat de eerdere besluiten van 10 januari 2011 en 22 juni 2012 onjuist zouden zijn. Het Uwv kwam dan ook niet terug van deze besluiten.
1.4.
Bij besluit van 15 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Wat betreft appellants verzoek om herziening zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank overwogen dat voor PDD-NOS (tegenwoordig ASS) bij de eerste aanvraag al beperkingen zijn aangenomen. De aandoeningen die door de huisarts en het GGzE worden benoemd waren bekend en meegewogen bij de eerdere beoordelingen. Uit die informatie kan verder niet worden afgeleid wat de beperkingen van appellant op zijn 18e jaar waren en ook niet dat met de beperkingen die het Uwv in 2011 voor appellant heeft aangenomen onvoldoende recht is gedaan aan de medische situatie van appellant op zijn 18e jaar. Uit de informatie blijkt wel dat appellant in zijn dagelijks leven inmiddels meer beperkingen ondervindt van zijn aandoeningen, maar dat levert geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op. De klachten als gevolg van posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) en de problematiek waarvoor appellant meer recent hulp zocht waren er niet ten tijde van de eerdere besluiten en werpen geen nieuw licht op de beoordeling per de 18e verjaardag. Verder is de enkele stelling van appellant dat uit die informatie volgt dat de eerdere beslissingen onjuist waren, niet genoeg om aan te kunnen nemen dat er dus sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.2.
Wat betreft het beroep op toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de 18e verjaardag. Volgens appellant zijn de bestaande klachten (PTSS, psychische klachten, NLD en PDD-NOS) verergerd na zijn 18e verjaardag, maar dit wordt niet onderbouwd door de medische gegevens. Bovendien waren de PTSS-klachten nog niet aanwezig op de 18-jarige leeftijd en liggen ze ruim buiten de te beoordelen periode.
2.3.
Wat betreft het verzoek om herziening voor de toekomst (duuraanspraak) is appellant er niet in geslaagd om aan te tonen dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op de eerdere beoordelingsdatum onjuist is vastgesteld. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie dat uit de nieuw overgelegde informatie niet volgt dat met de aard en ernst van de problematiek van appellant eerder onvoldoende rekening is gehouden en het eerdere besluit dus onjuist is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak het volgende aangevoerd.
3.1.1.
Uit de aangedragen (medische) stukken blijken wel degelijk nieuwe feiten of veranderde omstandigheden voor de toekenning van een Wajong-uitkering. Er is nu meer duidelijkheid over de (on)mogelijkheden van appellant en er zijn diagnoses gesteld waarvan duidelijk is geworden dat die in het 18e levensjaar van appellant aanwezig waren. Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen bij de eerste aanvraag al voldoende zijn meegenomen, is voor appellant dan ook niet te begrijpen.
3.1.2.
Subsidiair stelt appellant dat de aangedragen nieuwe feiten en omstandigheden als een zogeheten “Amber”-melding aangemerkt dienen te worden. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld had appellant wel degelijk klachten vanaf zijn 18e levensjaar en die zijn daarna enkel verergerd.
3.1.3.
Uit de (nieuwe) beschikbare informatie blijkt verder wel degelijk dat er in de vorige besluiten onvoldoende rekening is gehouden met de aard van de problematiek van appellant. Meer subsidiair dient er dan ook alsnog een Wajong-uitkering aan appellant toegekend te worden met toepassing van de duuraanspraakrechtspraak.
3.1.4.
Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De Raad heeft eerder [1] geoordeeld dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering, naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), dan wel een beroep wordt gedaan op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, ofwel om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
4.2.
Het verzoek van appellant van 7 december 2022 strekt ertoe dat het Uwv voor zowel het verleden als de toekomst terugkomt van het besluit van 10 januari 2011 (oorspronkelijk besluit), welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Daarnaast heeft hij een beroep gedaan op de zogeheten regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid gedurende vijf jaar na zijn 18e verjaardag.
Verzoek om terug te komen van het besluit uit 2011 (verleden)
4.3.
Op het verzoek van appellant van 7 december 2022 heeft het Uwv beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellant ingediende (medische) stukken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Appellant heeft in de bezwaarprocedure een zorgovereenkomst uit 2022 van GGzE overgelegd waarvan de inhoud overeenkomt met de door de verzekeringsarts opgevraagde informatie bij de huisarts. Afgezien van de genoemde en al bekende diagnose PDD-NOS (ASS) ziet deze informatie niet op de medische situatie van appellant in 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 september 2023 toegelicht dat ten tijde van de Wajong-beoordeling in 2011 bekend was dat er sprake was van NLD, een pervasieve ontwikkelingsstoornis (ASS) en een verstandelijke beperking. De huidige PTSSklachten waren nog niet aanwezig op de relevante data. Dit standpunt wordt gevolgd. De verzekeringsartsen hebben destijds beperkingen bij appellant aangenomen vanwege NLD, een zeer lichte verstandelijke beperking (zwakbegaafdheid) en een pervasieve ontwikkelingsstoornis (nu ASS). Appellant is aangewezen geacht op niet te complexe productiematige werkzaamheden in voldoende voorspelbare, gestructureerde en overzichtelijke uitvoeringsomstandigheden. Daarbij zijn onder meer eenduidig duidelijke opdrachten en afspraken, expliciete communicatie, visuele ondersteuning, een eigen goed afgebakende deeltaak en een vast aanspreekpunt van belang. De ingediende stukken werpen geen nieuw licht op de medische Wajong-beoordeling in 2011.
4.5.
Het Uwv mocht het verzoek van appellant dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 10 januari 2011. In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Terugkomen voor de toekomst (duuraanspraak)
4.6.
In zijn rapport van 8 september 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat wat betreft de medische informatie die gaat over de periode rond het 17e en 18e levensjaar geen ander beeld naar voren komt dan al bekend was. De informatie van de huisarts en GGzEe bevestigen slechts het al bekende beeld. Er is geen medische informatie voorhanden waaruit blijkt dat de beoordeling in 2011, achteraf bezien, onjuist is geweest. Nu de voorhanden zijnde medische informatie geen aanleiding geeft om de Functionele Mogelijkhedenlijst van 26 april 2011 voor onjuist te houden, heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 10 januari 2011.
Regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid
4.7.
Het Uwv heeft nader toegelicht dat het Uwv bij de eerste Wajong-aanvraag in 2010 met de besluiten van 10 januari 2011 en 26 mei 2011 de mogelijke aanspraken van appellant tot 25 oktober 2010 (de datum van de ontvangst van de aanvraag) heeft beoordeeld en daarover heeft beslist met toepassing van de bepalingen van de destijds geldende Wajong 2010. Omdat appellant met de aanvraag van 7 december 2022 verzoekt om terug te komen van die beoordeling, is – voor wat betreft de destijds beoordeelde periode – het wettelijk kader van toepassing waarbinnen het Uwv de oorspronkelijke aanvraag destijds heeft beoordeeld. Dat is de Wajong 2010, en dit komt voor wat betreft de hier van belang zijnde bepalingen overeen met wat in het huidige hoofdstuk 2 van de Wajong staat. Het bepaalde in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong staat daaraan niet in de weg.
4.8.
Voor wat betreft de periode vanaf 25 oktober 2010 is de aanvraag van 7 december 2022 aan te merken als een eerste aanvraag. Gelet op artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong is op de aanvraag in zoverre de beoordelingssystematiek van hoofdstuk 1a van de Wajong van toepassing. De aanvraag van appellant is, voor wat betreft de periode vanaf 25 oktober 2010, immers ingediend na 1 januari 2015.
4.9.
De Raad heeft het Uwv verzocht een nader standpunt in te nemen over de toepassing van hoofdstuk 1a van de Wajong. Daarop heeft het Uwv bij brief van 26 juni 2025 gereageerd. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het standpunt ingenomen dat appellant in de periode van 25 oktober 2010 tot 12 juli 2013 (appellants 23e verjaardag) beschikte over arbeidsvermogen. Dit standpunt wordt onderschreven.
4.10.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat in de hier relevante periode (12 juli 2008 tot 25 oktober 2010 en van 25 oktober 2010 tot 12 juli 2013, dus van appellants 18e tot zijn 23e verjaardag) geen wijziging is opgetreden in de medische situatie van appellant. In zijn rapport van 8 september 2023 heeft de verzekeringsarts inzichtelijk en navolgbaar toegelicht dat niet is gebleken dat er toegenomen klachten zijn ontstaan voor het 23e levensjaar van appellant en ook niet dat hieruit meer beperkingen voorkomen. In de informatie van de huisarts en GGzEe wordt slechts gesproken over de huidige toestand die ruim buiten de te beoordelen periode ligt. De huidige problematiek (PTSS-klachten) was nog niet aanwezig op de 18-jarige leeftijd en is terecht buiten beschouwing gelaten. Voorts is navolgbaar toegelicht door zowel de verzekeringsarts bezwaar en beroep als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant in de voor hoofdstuk 1a van de Wajong relevante periode (25 oktober 2010 tot 12 juli 2013) beschikte over arbeidsvermogen omdat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie met als voorbeeldtaak het glad maken van wasgoed (0801), over basale werknemersvaardigheden beschikt, aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.11.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv hiermee afdoende gemotiveerd dat er in het geval van appellant geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en ook geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de periode van vijf jaar na zijn 18e verjaardag. Hetgeen door appellant in het hoger beroepschrift en ter zitting is aangevoerd geeft de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van dit oordeel.
4.12.
Omdat de daarvoor benodigde twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat ook op deze grond geen aanleiding een deskundige te benoemen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.
(getekend) E.W Akkerman
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.CRvB 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
2.CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.