ECLI:NL:CRVB:2025:1167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
23/1485 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde WIA-uitkering na schending van de inlichtingenplicht door appellant als zelfstandige

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die als zelfstandige inkomsten heeft ontvangen van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door deze inkomsten niet te melden, wat heeft geleid tot een onterecht ontvangen bedrag van € 57.856,05 aan WIA-uitkering. Appellant betwist de terugvordering en stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de inkomsten in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukt dat appellant verantwoordelijk is voor het melden van zijn inkomsten en dat het Uwv niet actief kan controleren of deze informatie wordt verstrekt. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor verzekerden om relevante informatie tijdig en volledig te delen met het Uwv.

Uitspraak

23/1485 WIA
Datum uitspraak: 31 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
16 maart 2023, 22/1183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de inkomsten als zelfstandige van appellant over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 in mindering heeft gebracht op zijn WIA-uitkering en terecht een bedrag van € 57.856,05 aan onverschuldigd betaalde WIA-uitkering van appellant heeft teruggevorderd. Volgens appellant heeft hij de inlichtingenplicht niet geschonden en heeft het Uwv daarom ten onrechte de inkomsten als zelfstandige met terugwerkende kracht in mindering gebracht op zijn WIA-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de inkomsten als zelfstandige op de WIA-uitkering in mindering heeft gebracht en terecht de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering heeft teruggevorderd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr J. Nijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen naar aanleiding van zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 [1] over het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten in de gelegenheid gesteld de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak.
Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nijssen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Het Uwv heeft aan appellant per 15 december 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering
op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant per 15 juli 2017 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In 2021 is het Uwv een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de WIA-uitkering
van appellant. Het Uwv heeft onder andere gegevens bij de belastingdienst opgevraagd. Ook heeft een inspecteur van het Uwv gesproken met appellant op 21 april 2021. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 31 mei 2021. Uit het onderzoek is gebleken dat appellant per 1 januari 2016 inkomsten heeft gehad als zelfstandige.
1.4.
Bij besluit van 6 juli 2021 heeft het Uwv de inkomsten als zelfstandige van appellant in mindering gebracht op zijn WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 en een bedrag van € 57.856,05 bruto aan onverschuldigd betaalde WIAuitkering van appellant teruggevorderd.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juli 2021 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant bij het Uwv geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige en de inkomsten hieruit. Hiermee heeft appellant zijn inlichtingenplicht geschonden. Op basis van de gegevens van de belastingdienst heeft het Uwv alsnog de inkomsten als zelfstandige in mindering gebracht op de WIA-uitkering. De onverschuldigd betaalde WIA-uitkering tot een bedrag van € 57.856,05 bruto wordt van appellant teruggevorderd. Het Uwv heeft met appellant een betalingsregeling afgesproken van € 300,- per maand. Volgens het Uwv is geen sprake van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
De uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant in de periode van 2016 tot en met 2019 als zelfstandige heeft gewerkt en dat hij hieruit inkomsten heeft ontvangen. De rechtbank heeft, kort samengevat, geoordeeld dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat appellant zijn werkzaamheden als zelfstandige en zijn inkomsten hieruit niet aan het Uwv heeft doorgegeven. Uit de stukken blijkt dat de onderneming van appellant vanaf 26 oktober 2015 is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het Uwv geeft aan dat in het telefonisch contact met appellant in 2015 alleen gesproken is over de mogelijkheid van starten als zelfstandige. Ook is appellant informatie over het starterskrediet gegeven. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat uit de stukken niet blijkt dat appellant aan het Uwv heeft gemeld dat hij als zelfstandige is gestart. Hetzelfde geldt voor de inkomsten die appellant als zelfstandige heeft ontvangen. Appellant heeft gesteld dat hij zijn werkzaamheden als zelfstandige telefonisch aan het Uwv heeft gemeld, maar hij heeft dit standpunt niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Ook van zijn stelling ter zitting dat appellant tijdens het gesprek met de werkcoach heeft gemeld dat hij is gestart als zelfstandige, heeft appellant geen bewijs overgelegd. Dat de belastingdienst op de hoogte was van de inkomsten als zelfstandige van appellant, betekent niet dat appellant deze inkomsten niet meer aan het Uwv hoefde te melden. Dit betekent dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank had het appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de inkomsten als zelfstandige van invloed waren op de hoogte van zijn WIAuitkering. Daarbij is van belang dat de winst uit onderneming van appellant in de periode van 2016 tot en met 2019 jaarlijks tussen de ruim € 12.000 en ruim € 30.000,- bedroeg. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv terecht met terugwerkende kracht de inkomsten als zelfstandige in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019. Het Uwv is verplicht de over deze periode onverschuldigd betaalde WIA-uitkering tot een bedrag van € 57.856,05 terug te vorderen, tenzij sprake is van een dringende reden. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is in het geval van appellant. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het Uwv met appellant een betalingsregeling heeft getroffen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij stelt dat het Uwv door hem telefonisch op de hoogte is gesteld van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Ter onderbouwing daarvan wijst appellant op een schriftelijke verklaring van 20 december 2023 van een vriendin van hem die aanwezig was bij een telefoongesprek tussen appellant en een medewerker van het Uwv op 4 december 2015. Bovendien had het Uwv ook via de belastingdienst op de hoogte kunnen zijn van de inkomsten als zelfstandige. Appellant verwijst naar een persbericht van 15 januari 2024 van het Uwv over het intrekken van boetes wegens het niet goed verwerken van (inkomsten)gegevens die via de belastingdienst al beschikbaar waren. Verder stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het hem redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de inkomsten van invloed waren op zijn uitkering. In het besluit waarbij aan appellant een WIA-uitkering is toegekend, is vermeld dat het totale inkomen altijd hoger wordt als je met een WIA-uitkering aan het werk gaat. Het enkele feit dat zijn inkomen per maand steeg, had daarom bij appellant ‘geen alarmbellen hoeven doen afgaan’. Verder is volgens appellant van belang dat hij nooit bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn inkomsten. Naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad over de tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft appellant ten slotte aangevoerd dat de hoogte van de terugvordering mede is veroorzaakt doordat er vanaf september 2015 tot medio 2021 geen contact is geweest tussen het Uwv en appellant. Als dit wel zo was geweest, dan was de terugvordering niet zo hoog opgelopen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Over het persbericht van 15 januari 2024 heeft het Uwv toegelicht dat de belastingdienst geen winstgegevens deelt met het Uwv. Het persbericht ziet op loongegevens waarover het Uwv de beschikking heeft via Suwinet. Hier vallen inkomsten als zelfstandige niet onder. Naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad over de tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft het Uwv aangevoerd dat de oorzaak van de terugvordering geheel bij appellant ligt omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het is de verantwoordelijkheid van een betrokkene om relevante en juiste informatie met het Uwv te delen. Als hier geen reden voor is, controleert het Uwv niet actief of een betrokkene wel of niet de inlichtingenplicht schendt. Er is volgens het Uwv geen sprake van een dringende reden wegens de gevolgen van de terugvordering voor appellant. Het Uwv heeft een betalingsregeling met appellant getroffen waarbij rekening is gehouden met de financiële situatie van appellant. Het Uwv ziet zowel in de oorzaak als in de gevolgen van de terugvordering geen grond voor het aannemen van een dringende reden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Anticumulatie inkomsten en terugvordering
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 als zelfstandige heeft gewerkt en dat hij hieruit inkomsten heeft ontvangen. Ook de hoogte van de inkomsten van appellant over deze periode is niet in geschil. Ter beoordeling ligt ook in hoger beroep enkel voor of het Uwv terecht met terugwerkende kracht de inkomsten op de WIA-uitkering van appellant in mindering heeft gebracht en of het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering heeft teruggevorderd.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt hieraan het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep een verklaring van 20 december 2023 overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in 2015 telefonisch aan het Uwv heeft gemeld dat hij was gestart als zelfstandige. De Raad is van oordeel dat deze verklaring niet objectief en verifieerbaar is, en reeds daarom geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden. Bovendien staat er in de systemen van het Uwv geen telefoongesprek met appellant op 4 december 2015 geregistreerd. Appellant heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdens de periode in geding aan het Uwv zijn inkomsten als zelfstandige heeft doorgegeven. Dat de inkomsten als zelfstandige van appellant wel bekend waren bij de belastingdienst, ontslaat appellant niet van de verplichting om deze inkomsten te melden aan het Uwv. Het Uwv heeft in hoger beroep toegelicht dat de belastingdienst geen gegevens over inkomsten uit een onderneming deelt met het Uwv. Hiervoor is het Uwv volledig afhankelijk van de informatie die door de verzekerde zelf aan het Uwv wordt verstrekt. Het persbericht waarnaar appellant in hoger beroep heeft verwezen, ziet op gegevens waarover het Uwv de beschikking heeft via Suwinet. Dit betreft niet de gegevens over winst uit een onderneming, waarover het in deze zaak gaat.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het appellant, gelet op de hoogte van zijn inkomsten als zelfstandige, redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij een te hoog bedrag aan WIA-uitkering ontving. Dit betekent dat het Uwv terecht met terugwerkende kracht de inkomsten als zelfstandige van appellant in mindering heeft gebracht op zijn WIA-uitkering en dat de WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 tot een bedrag van € 57.856,05 bruto onverschuldigd is betaald.
Dringende reden
4.6.
Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van de dringende reden verruimd. [2] De Raad ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen het Uwv, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.
4.7.
In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van terugvordering van de WIA-uitkering. Het Uwv heeft in de situatie van appellant zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende meegewogen. Daarbij is van belang dat de terugvordering van de WIA-uitkering uitsluitend is veroorzaakt doordat appellant zijn inkomsten als zelfstandige niet heeft gemeld aan het Uwv. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat (de hoogte van) de terugvordering mede is veroorzaakt doordat het Uwv gedurende vijf jaar op geen enkel moment contact heeft opgenomen met appellant. Op appellant rust de verplichting om aan het Uwv zijn inkomsten als zelfstandige door te geven. Omdat het Uwv niet wist dat appellant was begonnen met zijn werkzaamheden als zelfstandige, was er voor het Uwv geen aanleiding om contact op te nemen met appellant. Wat betreft de financiële gevolgen van de terugvordering wordt overwogen dat appellant niet heeft gesteld dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen heeft.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit over het in mindering brengen van de inkomsten als zelfstandige op de WIA-uitkering van appellant en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde WIAuitkering, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en S. Wijna en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Wet WIA

Artikel 27
1. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 76
1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. (…)
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
(…)
3. Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
Artikel 77
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…)

Voetnoten

1.Tussenuitspraak van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.