ECLI:NL:CRVB:2025:1136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
24/1051 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening voor woningaanpassing op basis van Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing door het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk. Appellante had een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) voor het rolstoeltoegankelijk maken van haar woonwagen. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante niet was verhuisd naar de meest geschikte woning voor haar beperkingen, zoals geadviseerd. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde dit oordeel. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd dat er op het moment van haar verhuizing geen geschikte woning beschikbaar was. De Raad benadrukte dat het op de weg van appellante lag om aan te tonen dat er geen alternatieven waren, wat zij niet had gedaan. De uitspraak bevestigt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1051 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 april 2024, 23/5322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk (college)
Datum uitspraak: 24 juli 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank bevestigend. Appellante heeft in het kader van de Wmo 2015 het advies gekregen te verhuizen naar een rolstoeltoegankelijke en -doorgankelijke woning, die ook verder voldoet aan een opgesteld programma van eisen. Vervolgens is appellante niettemin verhuisd naar een niet geschikte woning. Appellante heeft niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat ten tijde van de verhuizing geen geschikte woning beschikbaar was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W. Sallé, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2025. Appellante is verschenen, vergezeld door haar zus en bijgestaan door mr. Sallé. Namens het college zijn L.G. Röst en M. van de Beek verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de bij de beoordeling van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad kortheidshalve naar de aangevallen uitspraak. [1]
1.2.
Met een ondertekend ondersteuningsplan van 22 januari 2023 heeft appellante een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) ingediend voor het rolstoeltoegankelijk en -doorgankelijk maken van de woonwagen waarin zij op 10 mei 2022 is gaan wonen.
1.3.
Met het besluit van 30 januari 2023, gehandhaafd met een besluit van 5 juli 2023 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 3.10, derde lid, aanhef en onder e, van de Integrale Verordening Sociaal Domein gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde (Verordening), waarin is bepaald dat geen woonvoorziening wordt verstrekt indien de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit en de afwijzing van de gevraagde woningaanpassing in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank – kort gezegd – het volgende overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bepaalde in artikel 3.10, derde lid, aanhef en onder e, van de Verordening op een juiste wijze toegepast en zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellante niet is verhuisd naar de voor haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, omdat de woonwagen niet rolstoeltoegankelijk en -doorgankelijk is. Het geschikt maken van de woonwagen zou minimaal € 79.500,- gaan kosten. Dat het college een berekening heeft laten maken van de te verwachten kosten betekent niet dat het college van mening was dat de woonwagen geschikt was. Het college heeft voorafgaand aan de verhuizing geen schriftelijke toestemming gegeven. Gelet op de omstandigheden van het geval ligt het volgens de rechtbank op de weg van appellante om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat ten tijde hier van belang geen geschikte woning voor haar beschikbaar was. Met wat appellante heeft aangevoerd en de stukken die zij heeft ingebracht, heeft zij dat niet gedaan.
Het standpunt van appellante
3. Wat appellante hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht en zich in de kern beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat volgens vaste rechtspraak een aanvraag voor een voorziening in het kader van de Wmo 2015 kan worden afgewezen als een burger tot een verhuizing overgaat zonder rekening te houden met zijn beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan. [2] Die situatie doet zich hier voor. Appellante wist waaraan een door haar te betrekken woning moest voldoen. De woonwagen voldeed niet aan het in het kader van het eerder gevraagde verhuisadvies opgesteld programma van eisen. Gelet op de beschikbare informatie heeft appellante ten tijde van haar verhuizing (kunnen) voorzien dat aanpassingen nodig zouden zijn. Door de woonwagen niettemin te betrekken heeft zij niet adequaat ingespeeld op haar beperkingen en de als gevolg daarvan te verwachten belemmeringen in het normale gebruik van die woonwagen. De conclusie moet daarom zijn dat appellante niet is verhuisd naar de voor haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning. [3] Of haar oude woning minder geschikt was dan de woonwagen, doet daaraan niet af. Dat de noodzakelijke aanpassingen ook voor een door appellante genoemd bedrag van € 52.000,- zouden kunnen worden gerealiseerd ook niet. Dat haar mantelzorgers in de nabijheid van de woonwagen wonen, betekent evenmin dat de woonwagen geschikt was.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het onder de omstandigheden van dit geval op de weg van appellante ligt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat ten tijde hier van belang geen geschikte woning beschikbaar was. Appellante is hierin, ook in hoger beroep, niet geslaagd. De door haar overgelegde informatie ziet slechts op een beperkt gebied en één woningstichting. Niet is uit te sluiten dat elders wel geschikte woningen voor appellante beschikbaar waren, ook omdat zij al langer dan twintig jaar bij de gemeente stond ingeschreven als woningzoekende.
4.4.
Het college heeft met het laten verrichten van een onderzoek naar (de kosten van) de noodzakelijke aanpassingen van de woonwagen alleen al geen rechtens te honoreren verwachtingen gewekt, omdat uit het gespreksverslag van 15 november 2022 blijkt dat appellante ervan op de hoogte is gesteld dat zij er niet vanuit kon gaan dat de voorzieningen die nodig zijn om de woonwagen geschikt te maken zouden worden verstrekt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit met de afwijzing van de aanvraag van appellante voor de aanpassing van de woonwagen, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en J.J. Janssen en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603, r.o. 4.3.2.
3.Zie ook de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2951.