In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, die kampt met diverse lichamelijke en psychische klachten, had op 16 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ heeft deze aanvraag op 28 december 2020 afgewezen, en deze afwijzing is later door de rechtbank Oost-Brabant bevestigd. De Raad oordeelt dat het CIZ de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat er geen blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid is vastgesteld. De medische adviezen waarop de afwijzing is gebaseerd, zijn zorgvuldig tot stand gekomen en de Raad concludeert dat de zorgbehoefte van appellant met planbare zorg kan worden gecompenseerd.
Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn met ruim vijf maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het CIZ tot betaling van de schadevergoeding, maar wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat het hoger beroep niet slaagt.