ECLI:NL:CRVB:2018:3893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
16/6061 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor langdurige zorg en de aanwezigheid van beperkingen voor het 18e levensjaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het CIZ, waarbij de indicatie voor de functie behandeling individueel op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is beëindigd. Appellante, geboren in 1986, heeft ernstige psychische klachten en heeft in het verleden meerdere opnames gehad. Het CIZ heeft in 2015 een indicatie gesteld voor behandeling individueel, maar heeft deze in 2016 ingetrokken, omdat er geen ernstige en chronische beperkingen voor het 18e levensjaar konden worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft aangevoerd dat haar beperkingen voor haar 18e levensjaar zijn ontstaan en dat het CIZ onvoldoende onderzoek heeft verricht. De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ bij de beoordeling van de indicatie gebruik heeft gemaakt van medisch advies en relevante informatie van de behandelend sector. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om het standpunt van het CIZ te betwisten, dat er geen zodanige beperkingen aanwezig waren voor het 18e levensjaar die een grondslag voor een verstandelijke handicap rechtvaardigen.

De Raad heeft het beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van de gronden. Tevens is CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.004,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 november 2018.

Uitspraak

16.6061 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2016, 16/2760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 21 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A. Caglar hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
CIZ heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2018. Voor appellante zijn A. Caglar en E. Karakas verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1986, is bekend met ernstige psychische klachten die in 2013 en 2014 tot enkele opnames hebben geleid. In 2014 heeft een psychologisch onderzoek van appellante plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat zij op dat moment met een totaal IQ van 50 functioneerde op licht verstandelijk beperkt niveau.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2015 heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz) een indicatie gesteld voor de functie behandeling individueel voor de periode van 18 maart 2015 tot en met 17 maart 2017.
1.3.
Bij besluit van 18 april 2016 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2015 ongegrond verklaard en bepaald dat de indicatie voor behandeling individueel op 30 mei 2016 eindigt. Ook heeft CIZ bepaald dat appellante geen toegang heeft tot zorg op grond van de Wlz. Daaraan is ten grondslag gelegd dat uit de beschikbare gegevens niet is op te maken dat voor het 18e levensjaar van appellante ernstige en chronische beperkingen in haar adaptief vermogen aanwezig waren. Er is duidelijk een knik in haar algemeen functioneren waarneembaar sinds het bestaan van de psychiatrische problematiek. Onder verwijzing naar zijn beleidsregels is volgens CIZ geen grondslag verstandelijke handicap aanwezig.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor de conclusie dat CIZ te summier onderzoek heeft verricht ziet de rechtbank geen aanleiding. Het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medisch advies van 6 november 2015 is inzichtelijk gemotiveerd en concludent, en getuigt van zorgvuldig onderzoek. De rechtbank ziet geen aanleiding het standpunt van CIZ onjuist te achten dat een knik in het algemeen functioneren van appellante waarneembaar is sinds het ontstaan van de psychiatrische problematiek. Daarbij is van belang dat uit het medisch advies blijkt dat appellante voor haar 18e jaar een sociale, flexibele en hard werkende vrouw was die voor verschillende werkgevers heeft gewerkt waaronder [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Ook werkte zij fulltime als verkoopmedewerkster bij [bedrijf 4] terwijl zij daarnaast studeerde voor de functie van manager BBL. De rechtbank acht niet aannemelijk dat bij appellante voor haar 18e levensjaar zodanige beperkingen aanwezig waren dat is voldaan aan de in de beleidsregels opgenomen criteria voor het aanwezig achten van de grondslag verstandelijke handicap. CIZ heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat bij appellante geen grondslag verstandelijke handicap aanwezig is.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak bestreden. Kort samengevat stelt zij zich op het standpunt dat het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek berust en dat haar beperkingen voor haar 18e levensjaar zijn ontstaan, zodat bij haar zich de grondslag verstandelijke handicap voordoet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz, voor zover van belang, luidt als volgt:
1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
CIZ maakt bij de uitvoering van zijn taak gebruik van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz. Bijlage 2 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 bevat beleid van CIZ waarin de grondslagen voor toegang tot de Wlz zijn uitgewerkt. Bij de grondslag “Verstandelijke handicap” is onder andere het volgende opgenomen:
“(…) Er is daarom sprake van een grondslag verstandelijke handicap:
• als een verzekerde een normscore van 70 of lager behaalt op een algemene en voor hem valide intelligentietest, en
• er dusdanige beperkingen in het adaptief functioneren zijn vastgesteld dat verzekerde aangewezen is op blijvende ondersteuning om de deficiënties in het adaptief vermogen te beperken ten einde ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen en
• de beperkingen op bovengenoemde terreinen al voor het 18e jaar aanwezig zijn. (…)”
4.3.
Artikel 3.2.3, vijfde lid, van de Wlz bepaalt, voor zover van belang, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop de indicatie tot stand komt.
4.4.
Artikel 3.2.2, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz) bepaalt dat de voorbereiding van een indicatiebesluit in ieder geval een onderzoek van de verzekerde in persoon omvat.
4.5.
Appellante voert in hoger beroep terecht aan dat zij door CIZ niet in persoon is gezien of gehoord als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, van het Blz. Dit artikellid schrijft immers een onderzoek van de verzekerde in persoon voor. Volgens de nota van toelichting op deze bepaling (Stb. 2014, 520, blz. 55) is niet uitgesloten dat het onderzoek ook het karakter van een gesprek kan hebben dat over de telefoon plaatsvindt, maar ook op die wijze is appellante niet onderzocht.
4.6.
De beroepsgrond dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medisch advies van 6 november 2015 onzorgvuldig tot stand is gekomen slaagt niet. De medisch adviseur van CIZ heeft bij de beoordeling betrokken een brief van psychiater R. Teijeiro van 2 september 2013, een brief van psychiater D. Elshoff van 4 september 2013, het verslag van het psychologisch onderzoek van 23 juli 2014, een tweetal behandelplannen van GGZ Breburg van 13 februari 2015 en 22 september 2015 en een brief van SPV-er R. van Dieren van 28 september 2015. Gelet hierop is er geen grond voor het standpunt van appellante dat CIZ onvoldoende medische informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd. Bovendien heeft de medisch adviseur in aanvulling op de medische informatie van de behandelend sector door tussenkomst van de gemachtigde van appellante nadere informatie verkregen over appellante haar functioneren voor haar 18e levensjaar. Uit wat appellante heeft aangevoerd volgt niet dat in het medisch advies geen juist beeld wordt gegeven van de gezondheidssituatie van appellante, dat het niet concludent is of dat het anderszins onjuist is.
4.7.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de onder 4.2 genoemde beperkingen bij appellante al voor het 18e levensjaar aanwezig waren.
4.8.
De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Ook de Raad ziet geen aanleiding het op het medisch advies berustende standpunt van CIZ dat een knik in het algemeen functioneren van appellante waarneembaar is sinds het na haar 18e levensjaar ontstaan van de psychiatrische problematiek, onjuist te achten. Uit het medisch advies komt immers naar voren dat appellante aansluitend aan de basisschool onderwijs op een praktijkschool heeft gevolgd en dat zij daarvoor een diploma/certificaten ontving. Ook komt uit het medisch advies het arbeidsverleden van appellante naar voren. Hierop wijst ook de rechtbank. Verder is van belang dat uit de brief van de psychiater van 2 september 2013 blijkt dat de zus van appellante heeft verklaard dat pas sinds een week het gedrag van appellante echt veranderd is. De Raad acht daarom voldoende door CIZ onderbouwd dat bij appellante voor haar 18e levensjaar geen zodanige beperkingen aanwezig waren dat sprake is van de grondslag verstandelijke handicap. Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat die beperkingen toen wel aanwezig waren. Het overgelegde behandelplan van
8 september 2016 en het verzekeringsgeneeskundige rapport van 9 maart 2015 bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
4.9.
De Raad ziet aanleiding om het onder 4.5 geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, nu aannemelijk is dat belanghebbenden door dit gebrek niet zijn benadeeld. Ondanks dit gebrek heeft de medisch adviseur immers de benodigde relevante informatie verkregen. Gelet hierop zouden het medisch advies en het daarop steunende bestreden besluit van CIZ niet anders hebben geluid indien wel zou zijn voldaan aan de in artikel 3.2.2, eerste lid, van het Blz opgenomen verplichting tot onderzoek van de persoon van de verzekerde bij de voorbereiding van een indicatiebesluit.
4.10.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet aanleiding om CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 2.004,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat CIZ aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) W.M. Swinkels
JvC