ECLI:NL:CRVB:2025:1041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
24/2255 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1971, had in 2015 en opnieuw in 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze aanvragen. De Raad oordeelde dat appellante niet kon aantonen dat zij op haar zeventiende en achttiende verjaardag, en in de vijf jaren daarna, beperkingen ondervond die haar als jonggehandicapte kwalificeerden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat de medische informatie die appellante had overgelegd onvoldoende was om haar beperkingen in de relevante periode vast te stellen. De Raad benadrukte dat het Uwv niet kon worden verplicht om een Functionele Mogelijkhedenlijst op te stellen zonder voldoende medische gegevens. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2255 WAJONG
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 augustus 2024, 24/1162 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante ondervond zij op haar zeventiende en achttiende verjaardag (1988 en 1989) en in de vijf jaar daarna beperkingen die maakten dat zij jonggehandicapte is. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Oosterhuis-Putter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1971. Zij heeft op 8 september 2015 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij lichamelijke en psychische klachten heeft. Het Uwv heeft een arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 16 november 2015 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellante heeft op 14 maart 2022 opnieuw een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend en verzocht om een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 23 augustus 2022, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 maart 2023, heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 november 2023 het beroep van appellante tegen het besluit van 9 maart 2023 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In dat nieuwe besluit dient het Uwv dan de belastbaarheid van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag te beoordelen aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.4.
Bij besluit van 18 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
2.2.
Appellante is geboren vóór 1 januari 1980. Daarom moet zoals de rechtbank ook oordeelde in de uitspraak van 23 november 2023, de aanvraag van appellante beoordeeld worden op basis van de AAW. Beoordeeld moet worden of appellante op haar zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW en of sprake was van een onafgebroken arbeidsongeschiktheid van 52 weken, dus tot en met haar achttiende verjaardag en of sprake is van arbeidsongeschiktheid daarna.
2.3.
Appellante heeft 32 jaar na het bereiken van de achttienjarige leeftijd een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Die aanvraag is laattijdig. Anders dan bij een tijdige aanvraag moet bij een laattijdige aanvraag als die van appellante een beoordeling worden gedaan over een tijdvak in een (ver) verleden. Deze omstandigheid betekent volgens vaste rechtspraak [1] dat als er onvoldoende gegevens over de gezondheidstoestand van de betrokkene in het van belang zijnde tijdvak beschikbaar zijn, deze omstandigheid voor risico van betrokkene komt. Er kunnen alleen maar beperkingen worden aangenomen voor zover de wel beschikbare medische gegevens daarvoor voldoende grondslag vormen.
2.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen dat appellante bekend is met ADHD en dat deze ontwikkelingsstoornis ook een rol speelde op en rond zeventien- en achttienjarige leeftijd. Deze aandoening is immers vanaf haar geboorte aanwezig. Maar de mate waarin de stoornis een rol speelde in alles wat appellante heeft meegemaakt in haar leven en hoe dit is te vertalen in beperkingen in de belastbaarheid op en rond het zeventiende/achttiende levensjaar en de vijf jaar erna, is met de overgelegde medische informatie niet te objectiveren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geldt dit ook voor de gevoelens van angst, spanning, paniek en voor de clusterhoofdpijn. Zo heeft appellante geen gegevens overgelegd van een therapeutisch contact van rond die tijd, waaruit de aard, ernst, de aanvang van de klachten, de ervaren belemmeringen en het beloop zou kunnen blijken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er op dat persoonlijkheidsproblematiek en PTSS zonder gegevens van behandelaars met terugwerkende kracht lastig zijn vast te stellen. Omdat objectieve medische gegevens ontbreken, is het niet mogelijk om vast te stellen wat de belastbaarheid van appellante was op en rond haar zeventiende en achttiende verjaardag. Ook is het niet mogelijk om een objectief beeld te vormen van de ernst die de mentale problematiek destijds had. Verder is gebleken dat appellante geruime tijd heeft gewerkt, onder meer twee jaar in de functie van callcentermedewerkster waarbij ook gedurende die periode de ontwikkelings- en persoonlijkheidsproblematiek, de angstgevoelens, spanning en paniek onbehandeld aanwezig waren, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Weliswaar heeft appellante gesteld dat uit deze werkervaring is gebleken dat dit werk een belangrijke stressor voor haar was en dat periodes van werken werden onderbroken door periodes van ziekte, maar dat neemt niet weg dat zij tot dat werken wel in staat is geweest.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de medische informatie die appellante heeft overgelegd niet kan worden geconcludeerd dat zij als gevolg van ziekte of gebrek op haar zeventiende en achttiende verjaardag – in de jaren 1988 en 1989 – en vijf jaar daarna beperkingen ondervond die maakten dat zij als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. Aangenomen wordt wel dat appellante destijds ten gevolge van een combinatie van psychische aandoeningen klachten heeft ervaren, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat uit de beschikbare gegevens niet is op te maken tot welke concrete beperkingen deze aandoeningen destijds hebben geleid voor het verrichten van arbeid. In dit geval kan geen Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) worden opgemaakt. Vanwege het ruime tijdsverloop is de ernst van de klachten thans niet meer vast te stellen. Ook de overige stukken geven onvoldoende zicht op de beperkingen van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag.
2.6.
De beroepsgrond van appellante dat zij alsnog moest worden gezien op een spreekuur slaagt niet volgens de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle medische informatie bij de beoordeling betrokken en had daarmee een zo volledig mogelijk beeld van de medische situatie van appellante. Niet is gebleken dat zij aspecten van de medische situatie heeft gemist. Bovendien gaat het niet zozeer om de medische aandoeningen, maar vooral om de belastbaarheid van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna, ongeveer 36 jaar geleden. De rechtbank kan het oordeel van de verzekeringsarts volgen, dat een spreekuurcontact zo lang na dato geen toegevoegde waarde meer heeft.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft de gronden uit beroep herhaald. De aangeleverde informatie, naast alle reeds bekende feiten en diagnoses, bieden volgens haar afdoende aanknopingspunten om aan te nemen dat zij recht heeft op een Wajong-uitkering. Appellante vindt dat het Uwv op basis van haar eigen verhaal en latere medische informatie een inschatting had moeten maken van haar beperkingen in de periode van 1988 tot 1994.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De Raad stelt het volgende voorop. Appellante is geboren in 1971 en de aanvraag is op 14 maart 2022 ontvangen. Het Uwv heeft de aanvraag niet alleen getoetst op nieuwe feiten en omstandigheden, maar heeft de aanvraag uit 2015 ook inhoudelijk opnieuw beoordeeld. Dit betekent dat de beoordeling van de aanspraken van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag moet plaatsvinden aan de hand van de AAW. Anders dan de rechtbank heeft overwogen geldt dit AAW-beoordelingskader echter niet voor eventuele aanspraken van appellante op grond van de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid. Zoals de Raad eerder heeft overwogen valt artikel 32a van de AAW, waarin de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid destijds was opgenomen, niet onder het overgangsrecht van de wet Inga. Aangezien appellante haar aanvraag voor een Wajong-uitkering na 1 januari 2015 heeft ingediend, betekent dit dat haar aanspraken op grond van de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid dienen te worden beoordeeld op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong. [2] Partijen en de rechtbank hebben dit niet onderkend. Dit leidt echter, zoals in 4.6 blijkt, niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat appellante als gevolg van ziekte of gebrek op haar zeventiende en achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna beperkingen ondervond die maakten dat zij als jonggehandicapte kon worden aangemerkt.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep over de beoordeling van haar belastbaarheid in de hiervoor genoemde periode geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht dan zij bij de rechtbank heeft gedaan. Appellante heeft zich in hoger beroep ook niet beroepen op nieuwe medische stukken of nieuwe medische informatie. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
4.5.
Appellante heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad [3] gesteld dat het Uwv in dit geval een onderzoeksplicht heeft en moet proberen om op basis van de wel beschikbare informatie de beperkingen in 1988 en 1989 (en vijf jaar daarna) vast te stellen, desnoods met een bepaalde mate van onzekerheid. Het Uwv is immers wel in staat om op basis van latere informatie vast te stellen dat in 1988 en 1989 bij appellante sprake was van een aandoening en beperkingen. Het moet dan ook mogelijk zijn om uitspraken te kunnen doen over de ernst en omvang van die beperkingen. De Raad volgt dit standpunt niet. Dat uit latere medische diagnoses en documenten volgt dat appellante in 1988 en 1989 al een (psychische) aandoening had, zegt nog niets over de ernst daarvan en de aard en omvang van de beperkingen die zij daardoor toen ondervond. Bij de vaststelling van de belastbaarheid in arbeid gaat het om de omvang van de beperkingen als gevolg van ziekte in 1988 en 1989 (en vijf jaar daarna) en daarover zijn, anders dan wat appellante daarover zelf heeft verteld, geen medische gegevens. Daarin verschilt deze zaak van de door appellante genoemde uitspraak. In die zaak was sprake van drie uitvoerig gemotiveerde medische rapporten over de medische situatie rond de zeventiende en achttiende verjaardag. Dergelijke medische informatie is er niet over appellante. Onder die omstandigheden kan van het Uwv niet worden verlangd dat voor die periode toch een FML wordt opgesteld. Voor het aannemen van beperkingen moeten de beschikbare medische gegevens een voldoende grondslag vormen. Het hoort daarbij tot de medische deskundigheid van de verzekeringsarts om te beoordelen in hoeverre die wel beschikbare gegevens aannemelijk maken dat destijds bepaalde beperkingen golden, of die beperkingen een gevolg zijn van ziekte of gebrek en op welke wijze die beperkingen in een FML moeten worden neergelegd.
4.6.
Uit wat in 4.5 is overwogen volgt dat op de achttiende verjaardag van appellante geen beperkingen kunnen worden vastgesteld. Dat betekent dat in de vijf jaren daarna geen sprake kan zijn van toegenomen beperkingen als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag en de vijf jaren daarna niet als jonggehandicapte is aan te merken, zodat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt, gelet op 4.2 met verbetering van gronden, bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van J.A. AdjeiAsamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 31 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3451 en 30 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1678.
2.Zie in gelijke zin de uitspraak van de Raad van 27 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:580.
3.CRvB 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4534.