ECLI:NL:CRVB:2020:1678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
18/2862 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-aanvraag wegens laattijdigheid en bewijslast

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het Uwv. De appellant, geboren in 1991, had op 20 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van medische gegevens die aantonen dat de appellant op zijn achttiende verjaardag beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat de aanvraag van appellant als laattijdig moet worden beschouwd, wat betekent dat de bewijslast bij de appellant ligt. De huisarts van appellant had verklaard dat hij niet op de hoogte was van de medische situatie van appellant rond zijn achttiende verjaardag, omdat appellant voor langere tijd naar België was vertrokken. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de overgelegde medische stukken niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie op de relevante datum. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft ook het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat dit verzoek in een laat stadium was gedaan en appellant voldoende gelegenheid had gehad om medische stukken in te brengen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig en voldoende bewijs te leveren, vooral in gevallen van laattijdige aanvragen.

Uitspraak

18.2862 WAJONG

Datum uitspraak: 30 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 mei 2018, 18/837 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Raaijmakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Raaijmakers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1991, heeft met een door het Uwv op 20 juni 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij zijn brieven van de behandelend MDL-arts gevoegd, waarin is vermeld dat bij appellant kort geleden een ernstige colitis is vastgesteld. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarbij informatie is opgevraagd bij de huisarts en de behandelend psychiater. Bij besluit van 8 november 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat volgens de verzekeringsarts op basis van de aanwezige gegevens niet is vast te stellen of er sinds de achttiende verjaardag sprake is van beperking van de belastbaarheid als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
1.2.
Bij besluit van 16 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 8 november 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, die heeft geconcludeerd dat er geen gegevens zijn op basis waarvan beperkingen zijn vast te stellen op de achttiende verjaardag van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk medische gegevens zijn die onderbouwen dat hij rond zijn achttiende verjaardag lichamelijke of psychische klachten had als gevolg van ziekte of gebrek. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant stukken overgelegd uit de periode eind 2002 tot en met juni 2007 van de afdeling radiologie en orthopedische chirurgie van het Spaarne ziekenhuis, uit de jaren 2005 en 2006 van een maatschappelijk werker en huisartsjournaalregels uit de periode 13 mei 2002 tot en met 2 juni 2009 en de periode 28 december 2016 tot en met 17 augustus 2018. Ter zitting van de Raad is om aanhouding verzocht om een huisarts te kunnen raadplegen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Uit de overgelegde stukken blijkt volgens het Uwv niet dat er informatie wordt aangedragen die relevant is voor de van belang zijnde beoordelingsdatum.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.2.
De aanvraag van appellant moet beschouwd worden als een laattijdige aanvraag. Dit brengt mee dat de bewijslast en dus ook het bewijsrisico bij appellant ligt. Het is dus aan hem om zijn standpunt met stukken te onderbouwen. Voor zover onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de gezondheidstoestand van appellant op de van belang zijnde data en het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, komen deze omstandigheden voor risico van appellant (zie onder meer de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) bij de aanvrager.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het Uwv de Wajong-aanvraag terecht heeft afgewezen. Bij de verzekeringsarts heeft appellant verklaard niet meer te weten welke klachten hij had rond zijn achttiende jaar, maar dat de huisarts wel van alles weet. De verzekeringsarts heeft hier vervolgens onderzoek naar gedaan. De huisarts heeft te kennen gegeven dat appellant rond zijn achttiende verjaardag niet bij hem in beeld was, dat appellant voor zijn achttiende verjaardag voor langere tijd naar België is vertrokken en dat hij appellant pas in december 2016 weer heeft gezien. De huisarts heeft gesteld dat hem bekend was dat in de periode voor vertrek naar België forse problematiek bestond, waarbij de jeugd GGD betrokken was, maar dat hij hierover geen informatie heeft. De verzekeringsarts heeft vervolgens met juistheid vastgesteld dat er geen medische gegevens zijn op basis waarvan beperkingen op achttienjarige leeftijd zijn vast te stellen. De colitis en de PTSS zijn pas in 2017 vastgesteld.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft terecht te kennen gegeven dat daaruit geen voor de beoordeling relevante gegevens blijken. De medische gegevens van het Spaarne ziekenhuis en een maatschappelijk werker dateren van ruim voor de achttiende verjaardag. De brief van de radioloog van 21 juni 2007 biedt ook geen aanknopingspunten voor (relevante) beperkingen op latere, te weten achttienjarige leeftijd, omdat de radioloog slechts een geringe standsafwijking bij een intact skelet heeft vastgesteld en verder geen ossale afwijkingen of andere bijzonderheden. Uit het huisartsjournaal blijkt bovendien niet dat in de periode daarna de rugklachten nog aanleiding hebben gevormd voor een spreekuurbezoek.
4.5.
Nadat de gemachtigde van appellant ter zitting op het telefoonscherm van appellant een naam van een hem bekende huisarts heeft gezien, heeft hij gevraagd om aanhouding om contact te kunnen opnemen met deze huisarts. Dit verzoek is daarmee in een zeer laat stadium gedaan. De verzekeringsarts heeft huisartsgegevens opgevraagd en verkregen en appellant heeft in hoger beroep huisartsgegevens en andere gegevens van behandelaars overgelegd. Appellant was verder geruime tijd in de gelegenheid medische stukken in te brengen en is er in een vroeg stadium op gewezen dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt. Namens hem is ter zitting van de rechtbank naar voren gebracht dat hij geen nadere medische stukken ter onderbouwing van zijn standpunt kon overleggen. Ter zitting van de Raad heeft appellant te kennen gegeven dat hij over de periode dat hij niet in Nederland woonde, waaronder het moment dat hij achttien was, geen medische stukken kan inbrengen. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat deze zaak al lange tijd loopt, heeft de Raad geen aanleiding gezien om het verzoek om aanhouding toe te wijzen.
4.6.
De overwegingen in 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H. Spaargaren