ECLI:NL:CRVB:2020:1678
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing Wajong-aanvraag wegens laattijdigheid en bewijslast
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het Uwv. De appellant, geboren in 1991, had op 20 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van medische gegevens die aantonen dat de appellant op zijn achttiende verjaardag beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de aanvraag van appellant als laattijdig moet worden beschouwd, wat betekent dat de bewijslast bij de appellant ligt. De huisarts van appellant had verklaard dat hij niet op de hoogte was van de medische situatie van appellant rond zijn achttiende verjaardag, omdat appellant voor langere tijd naar België was vertrokken. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de overgelegde medische stukken niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie op de relevante datum. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad heeft ook het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat dit verzoek in een laat stadium was gedaan en appellant voldoende gelegenheid had gehad om medische stukken in te brengen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig en voldoende bewijs te leveren, vooral in gevallen van laattijdige aanvragen.