ECLI:NL:CRVB:2025:102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning en de rol van de Svb
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning aan appellant, die lijdt aan retinus pigmentosa en samenwoont met twee honden. Appellant ontving sinds 2008 een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân had appellant een maatwerkvoorziening van 4 uur en 30 minuten per week verstrekt, welke later werd verhoogd naar 5 uur en 20 minuten per week. Appellant was van mening dat de toekenning van dertig minuten extra per week voor de honden onvoldoende was en dat het college ten onrechte het tarief voor informele hulp had gehanteerd in plaats van formele hulp. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 30 oktober 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J.A. Steenbergen, en het college werd vertegenwoordigd door E. Waasdorp. De Raad oordeelde dat de toekenning van dertig minuten extra per week voldoende was om een schoon en leefbaar huis te behouden, en dat het college terecht het tarief voor informele hulp had gehanteerd. Appellant had niet aangetoond dat zijn hulp aan de criteria voor formele hulp voldeed. De Raad bevestigde ook dat de rol van de Sociale verzekeringsbank (Svb) bij de uitvoering van het persoonsgebonden budget (pgb) wettelijk verplicht is en dat de administratieve verplichtingen die aan een pgb zijn verbonden, gerechtvaardigd zijn. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank bleef in stand.