Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant had een aanvraag voor kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ingediend, maar deze was afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op de grond dat hij op de peildatum, 1 oktober 2021, geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, en appellant ging hiertegen in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant, die in 2015 of 2017 naar Marokko was vertrokken en pas op 12 augustus 2021 met zijn gezin naar Nederland terugkeerde, op de peildatum geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Appellant woonde op dat moment bij zijn moeder en had geen eigen woonruimte die duurzaam tot zijn beschikking stond. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor ingezetenschap zoals vastgelegd in de AKW.
De Raad benadrukte dat het beschikken over een duurzaam ter beschikking staande woonruimte en de duur van het verblijf in Nederland belangrijke factoren zijn bij de beoordeling van ingezetenschap. De intentie om zich definitief in Nederland te vestigen is op zichzelf niet voldoende om ingezetenschap aan te nemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.