ECLI:NL:CRVB:2024:971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/1183 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:370, waarin haar eerdere verzoek om een WAO-uitkering was afgewezen. Verzoekster ontving van 7 mei 2001 tot 17 mei 2007 een WAO-uitkering, maar deze werd ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Na de diagnose van hypermobiel Ehlers-Danlos syndroom in 2017, heeft verzoekster het Uwv verzocht om herziening van het intrekkingsbesluit. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

Tijdens de zitting op 27 maart 2024 heeft verzoekster haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat haar situatie binnen vijf jaar na de intrekking van de uitkering is verslechterd. Het Uwv heeft echter aangegeven dat, hoewel er sprake is van een verslechtering van verzoeksters gezondheidssituatie, dit niet betekent dat zij opnieuw in aanmerking komt voor een WAO-uitkering. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de argumenten van verzoekster niet voldoen aan de strikte voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet nieuw en kunnen niet leiden tot een andere uitspraak.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen, waardoor de eerdere uitspraak van 28 februari 2023 in stand blijft. Verzoekster krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1183 WAO
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 februari 2023, 20/2894 WAO
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad. Verzoekster krijgt geen gelijk. Wat zij heeft aangevoerd is niet voldoende om te oordelen dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening slaagt en daarom wijst de Raad het verzoek af.

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 februari 2023, 20/2894, ECLI:NL:CRVB:2023:370.
Het Uwv heeft een schriftelijke reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op een zitting van 27 maart 2024. Verzoekster is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Verzoekster heeft van 7 mei 2001 tot 17 mei 2007 een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen in verband met klachten na een auto-ongeluk. Het Uwv heeft met een besluit van 29 maart 2007 deze uitkering met ingang van 17 mei 2007 ingetrokken omdat verzoekster minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Nadat in 2017 de diagnose hypermobiel Ehlers-Danlos syndroom (hEDS) is gesteld, heeft verzoekster het Uwv op 9 augustus 2018 gevraagd om herziening van het besluit van 29 maart 2007. Volgens verzoekster is de intrekking van de WAO-uitkering niet juist geweest en zijn haar klachten nadien verergerd. Het Uwv heeft in een besluit van 7 november 2018 het besluit van 29 maart 2007 gehandhaafd. Het Uwv heeft in een besluit van 29 mei 2019 het bezwaar van verzoekster tegen dit besluit ongegrond verklaard omdat er geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden waren na het intrekkingsbesluit van 29 maart 2007.
1.3.
Bij uitspraak van 8 juli 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroep van verzoekster ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat er geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden waren. De door verzoekster in 2007 ervaren klachten en belemmeringen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst. Als die beperkingen mogelijk ook deels te verklaren waren uit de later vastgestelde diagnose hEDS, kan dit niet leiden tot de conclusie dat zij toen meer of andere beperkingen had. Verder volgde uit de ingebrachte medische informatie niet dat de beperkingen van verzoekster tussen 17 mei 2007 en 17 mei 2012 toegenomen zouden zijn. De Raad heeft in de uitspraak van 28 februari 2023 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Het standpunt van verzoekster
2.1.
Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat de uitspraak niet juist is omdat haar situatie binnen vijf jaar na 17 mei 2007 achteruit is gegaan en nog steeds achteruitgaat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft verzoekster onder meer rapporten van behandelend neurologen uit 2011 en 2012, verslagen van radiologen uit 2011 en 2012, informatie van de huisarts uit 2011 en informatie van de behandelend neurochirurg van 14 februari 2024 ingediend.
Het standpunt van het Uwv
2.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Het Uwv heeft erkend dat bij verzoekster sprake is van een verslechtering van haar gezondheidssituatie na 2012. Dit betekent echter niet dat zij alsnog in aanmerking komt voor een WAO-uitkering. Het Uwv heeft hiervoor verwezen naar het besluit van 7 november 2018 en de uitspraak van de Raad, waarvan herziening wordt gevraagd. De door verzoekster ingebrachte stukken zijn volgens het Uwv geen stukken op grond waarvan de uitspraak van de Raad dient te worden herzien. Het Uwv heeft hiervoor verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 juni 2023.

Het oordeel van de Raad

3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren of een discussie te openen over de betreffende uitspraak, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen als is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.3.
Wat verzoekster heeft aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, maar argumenten, waarmee zij een discussie probeert te openen over de juistheid van de uitspraak van de Raad van 28 februari 2023. De stukken uit 2011 en 2012 betreffen geen feiten en omstandigheden die verzoekster voor de uitspraak niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Het rapport van de neurochirurg uit 2024 heeft met name betrekking op een toename van afwijkingen ten opzichte van 2021. Gelet op artikel 8:119 van de Awb en de rechtspraak die daarop betrekking heeft, wordt niet voldaan aan de in dat artikel gestelde voorwaarden. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van 28 februari 2023 in stand blijft.
5. Verzoekster krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615, 11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2791en 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:906.