ECLI:NL:CRVB:2024:927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
23/355 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering ANW-uitkering; tijdigheid bezwaar en verzendadministratie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die het bezwaar van appellante tegen de intrekking en terugvordering van haar ANW-uitkering niet-ontvankelijk verklaarde. De Svb stelde dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na bekendmaking van het besluit was ingediend. Appellante, woonachtig in Marokko, betwistte dit en voerde aan dat zij tijdig bezwaar had gemaakt. Tijdens de zitting bevestigde de Svb dat het besluit niet-aangetekend was verzonden en dat er geen deugdelijke verzendadministratie was. De Raad oordeelde dat de Svb niet kon aantonen dat het besluit op de gestelde datum was verzonden, waardoor de bezwaartermijn geacht werd te zijn aangevangen kort voor de gestelde ontvangst van het besluit. Gezien de omstandigheden, waaronder de postbezorging in Marokko tijdens de Covid-19 pandemie, concludeerde de Raad dat het bezwaar van appellante tijdig was ingediend. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Svb, en droeg de Svb op om een nieuw besluit te nemen waarin het bezwaar inhoudelijk wordt beoordeeld. Tevens werd bepaald dat tegen dit nieuwe besluit slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld.

Uitspraak

23/355 ANW
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2022, 22/878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Svb heeft het bezwaarschrift van appellante gericht tegen de verlaging van haar ANWuitkering niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante het na afloop van de bezwaartermijn heeft ingediend. De Raad oordeelt dat de Svb de datum van verzending van het besluit aannemelijk moet maken. Daar slaagt de Svb niet in. In zo een geval wordt de bezwaartermijn geacht aan te vangen kort voor de gestelde ontvangst van het besluit. Met dit uitgangspunt is het bezwaar van appellante tijdig ingediend. Dit betekent dat de Svb ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, en dat de Svb een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van appellante.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 maart 2024. Appellante is niet verschenen. Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans, die via een beeldverbinding heeft deelgenomen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving een ANW-uitkering op grond van de ANW [1] . Met een besluit van 12 juli 2021 heeft de Svb laten weten dat haar uitkering verlaagd zal worden omdat haar dochter, die op haar adres woont, 21 jaar is geworden. Met een besluit van dezelfde datum heeft de Svb van appellante de teveel betaalde ANW-uitkering over de periode februari 2021 tot juni 2021 tot een bedrag van € 2.392,68 van haar teruggevorderd. Het bezwaar tegen deze besluiten is door de Svb ontvangen op 8 september 2021. De Svb heeft bij besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit) het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. De Svb overweegt daarbij dat de bezwaartermijn tot en met 23 augustus 2021 liep. De dagtekening van het bezwaarschrift was op 30 augustus, de datum van de poststempel was op 31 augustus en het bewaarschrift is op 8 september 2021 door de Svb ontvangen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van de Svb waarmee het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk is verklaard in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt om de volgende redenen tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij de uitspraak.
Het toetsingskader van de Raad
3.1.
Een bezwaar gericht tegen een besluit is tijdig als het voor het einde van de bezwaartermijn is ontvangen. Op basis van artikel 6:7 van de Awb [2] bedraagt de bezwaartermijn zes weken. De bezwaartermijn begint op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dit is geregeld in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb. Bekendmaking van een besluit kan door toezending of uitreiking plaatsvinden. Het is daarom van belang om te bepalen wanneer het besluit is verzonden.
3.2.
De Raad stelt voorop dat de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt hanteren dat, ingeval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat dat besluit is verzonden. [3] De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Verder moet niet zijn gebleken van recente problemen bij de verzending van poststukken.
3.3.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe moet de geadresseerde feiten stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
3.4.
Contraindicaties kunnen meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel (eerder) moet zijn ontvangen, waarmee, zonder nader bewijs, ook de verzending aannemelijk is.
3.5.
Indien een bestuursorgaan er niet in slaagt aannemelijk te maken dat een besluit op een bepaalde datum is verzonden, dan geldt als uitgangspunt dat de verzending pas kort voor de gestelde ontvangst van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden [4] . In dit geval vangt de bezwaartermijn van zes weken pas aan vanaf die datum. [5]
Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt
3.6.
Ter zitting heeft de Svb bevestigd dat het besluit niet-aangetekend naar appellante is verstuurd en dat de Svb niet beschikt over een deugdelijke verzendadministratie. Ook heeft de Svb verklaard niet op een andere wijze aannemelijk te kunnen maken dat het besluit van 12 juli 2021 ook feitelijk op die datum is verzonden.
3.7.
Hieruit volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de verzending pas kort voor de gestelde ontvangst van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Appellante heeft gesteld dat zij het besluit pas na enige tijd had ontvangen. Gegeven het feit dat deze postbezorging in de tijd van de Covid-19 pandemie plaatsvond en bekend is dat de postbezorging in Marokko in die tijd niet optimaal was, is de Raad van oordeel dat appellante met haar bezwaarschrift van 30 augustus 2021 tijdig bezwaar heeft gemaakt. Dit betekent dat het beroep van appellante gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit moeten worden vernietigd.
3.8.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het invorderingsbesluit van 24 augustus 2021. Op dit bezwaar is door de Svb, zoals ook ter zitting is bevestigd, geen besluit genomen.
De Svb moet een nieuw besluit nemen
3.9.
Vervolgens moet worden bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand worden gelaten en kan de Raad ook niet zelf in de zaak voorzien. De Svb dient het bezwaarschrift alsnog in behandeling te nemen en een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hierbij dient ook het bezwaar tegen het invorderingsbesluit te worden betrokken
.Met het oog op een voortvarende afwikkeling acht de Raad het geraden om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Conclusie en gevolgen
3.10.
De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Svb moet een nieuw besluit nemen waarin het bezwaar inhoudelijk wordt beoordeeld. De overige beroepsgronden worden niet meer besproken.
3.11.
Nu het hoger beroep slaagt krijgt appellante het betaalde griffierecht terug. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 december 2021;
  • draagt de Svb op om opnieuw te beslissen op het bezwaar;
  • bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht van € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) R.R.O. Olde Engberink

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3:41, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 8:113, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht
2 Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Centrale Raad van Beroep, 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2265.
4.Centrale Raad van Beroep, 22 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1177, r.o. 4.2.4.
5.Zie ook Centrale Raad van Beroep, 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2190.