Uitspraak
13 mei 2022, 21/3847 (aangevallen uitspraak)
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
artikel 2.7, eerste lid, van de Wtl een dwingendrechtelijke bepaling waarin een strikte aanvraagtermijn van drie maanden is opgenomen. Dit blijkt ook uit de wetsgeschiedenis. [1] Op het moment dat de dienstbetrekking van betrokkene is aangevangen, was de aanvraagtermijn op verzoek van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdelijk verlengd naar zes maanden wegens de uitbraak van COVID-19. Niet in geschil is dat betrokkene de aanvraag na afloop van de termijn van zes maanden na aanvang van de dienstbetrekking heeft ingediend. Het Uwv kan zich niet vinden in de overwegingen van de rechtbank op grond waarvan zij aanleiding heeft gezien om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling. In artikel 2.7, derde lid, van de Wtl is bepaald dat de werkgever bij zijn loonadministratie een kopie van de doelgroepverklaring bewaart. Dit betekent dat werkgeefster al bij het aannemen van betrokkene had kunnen controleren of betrokkene over een doelgroepverklaring beschikte. Van werkgeefster mag verwacht worden dat zij zich informeert over de stappen die zij dient te ondernemen om voor een loonkostenvoordeel in aanmerking te komen. Uit het verloop van de feiten en omstandigheden blijkt niet dat de doelgroepverklaring voor werkgeefster van essentieel belang is geweest voor het in dienst nemen van betrokkene, zoals de rechtbank heeft geoordeeld. Verder blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever bewust de overweging heeft gemaakt om bij een aanvraag die is gedaan na afloop van de aanvraagtermijn, aannemelijk te achten dat de dienstbetrekking ook zou zijn aangegaan zonder het loonkostenvoordeel en dus ook zonder de benodigde doelgroepverklaring. De verklaring achteraf van werkgeefster ter zitting bij de rechtbank acht het Uwv dan ook onvoldoende om af te wijken van de dwingendrechtelijke wettelijke bepaling. De rechtbank heeft de ruimte om af te wijken van deze bepaling ook niet onderbouwd.
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Een werkgever kan in de loonaangifte een verzoek doen voor de volgende tegemoetkomingen:
1. Een werkgever die een verzoek als bedoeld in artikel 2.1 heeft gedaan, heeft recht op een loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer indien bij deze werkgever een werknemer in dienstbetrekking is die:
2. Bij de toepassing van het eerste lid met betrekking tot een werknemer die binnen vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of na afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 24 of 25, negenede lid, van die wet of na afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 629, elfde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel van het tijdvak, bedoeld in artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een werkgever en die:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt uitsluitend aan degene die een dienstbetrekking met een werkgever aangaat en, met inachtneming van artikel 2.6, derde tot en met vijfde lid, voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdelen a en b, of aan de voorwaarden, bedoel in artikel 2.6, tweede lid, op diens verzoek een verklaring dat de aanvrager aan de genoemde voorwaarden voldoet. Indien de doelgroepverklaring niet kan worden verstrekt, wordt het besluit tot weigering uitsluitend verstrekt aan de aanvrager van de doelgroepverklaring. De doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de geldigheid van de doelgroepverklaring, bedoeld in de eerste volzin.