ECLI:NL:CRVB:2024:831
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Ziektewet-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellante. De zaak betreft de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante een benadelingshandeling heeft gepleegd, zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ziektewet, waardoor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de ZW-uitkering blijvend geheel heeft mogen weigeren. Appellante betwist dat zij een benadelingshandeling heeft gepleegd, maar de Raad volgt haar hierin niet.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Appellante was werkzaam bij een werkgever en heeft zich op 30 juli 2020 ziek gemeld. Op 24 juli 2020 is zij op staande voet ontslagen. Het Uwv heeft haar op 24 september 2020 een ZW-uitkering toegekend, maar heeft deze op 15 januari 2021 met ingang van 29 november 2021 blijvend geweigerd, omdat appellante verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante niet aanwezig was, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante door haar eigen handelen werkloos is geworden, en dat er sprake is van een benadelingshandeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.