ECLI:NL:CRVB:2024:823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/3775 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en zorgvuldigheid van het Uwv-onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op [geboortedatum] 1989, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd, en in de vijf jaar daarna, niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante in de relevante periode wel degelijk arbeidsvermogen had, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 maart 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G. van Ek, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad oordeelde dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante, ondanks haar problematische jeugd en zwakbegaafdheid, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken en een uur aaneengesloten te functioneren.

De Raad bevestigde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zij over arbeidsvermogen beschikte. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak werd gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van griffier R. Jansen.

Uitspraak

22/3775 WAJONG
Datum uitspraak: 24 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 oktober 2022, 21/662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2007 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) dan wel in de vijf jaar daarna (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. van Ek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1989, heeft met een door het Uwv op 26 september 2018 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante angst- en paniekaanvallen en wisselende stemmingen heeft en zwakbegaafd is. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante in de voor de Wajong relevante periode arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 21 maart 2019 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 28 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, of dat de conclusies daaruit niet logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Appellante heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsartsen onjuist is. De verzekeringsartsen hebben bij de beoordeling rekening gehouden met het feit dat appellante een moeilijke jeugd heeft gehad en nagenoeg analfabeet is en zwakbegaafd. Voldoende gemotiveerd is echter dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is geweest en een uur aaneengesloten heeft kunnen werken. Daarbij is betrokken dat appellante fysiek vitaal is geweest en in staat is geweest om een regulier rijbewijs te halen en vijf maanden als schoonmaakster heeft gewerkt. Ook heeft appellante zelfstandig gewoond, heeft zij een huishouden gevoerd en heeft zij sinds haar vroege adolescentie de zorg over haar kinderen gehad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat de taak handmatig afwassen geschikt is voor appellante en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat zij haar kinderen kan opvoeden en verzorgen (afspraken daarover kan maken) en in het verleden heeft gewerkt als schoonmaakster. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze beoordeling onjuist is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong of dat alsnog binnen vijf jaar nadien wordt op grond van het tweede lid. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per
[geboortedatum] 2007 en in de vijf jaar daarna arbeidsvermogen had.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen. De stelling van appellante dat alleen al gelet op haar problematische jeugd ervan moet worden uitgegaan dat appellante op haar achttiende niet in staat was tot loonvormende arbeid, slaagt niet. Daargelaten dat het niet gaat om loonvormende arbeid, maar om arbeidsvermogen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellante ondanks haar problematische jeugd, en met de op haar 18e jaar en de vijf jaar nadien aanwezige beperkingen, wel vier uur per dag belastbaar wordt geacht en in staat wordt geacht om een uur aaneengesloten te werken. De overwegingen hierover van de rechtbank worden onderschreven. De beroepsgrond dat aan haar arbeidsverleden te veel waarde wordt gehecht, omdat zij slechts vijf maanden als schoonmaakster heeft gewerkt en zich daarbij vaak heeft ziekgemeld, slaagt niet. Appellante heeft niet (met stukken) onderbouwd dat zij zich vaak voor het werk als schoonmaakster heeft moeten ziekmelden. Een arbeidsverleden van vijf maanden is in het kader van een beoordeling van het arbeidsvermogen verder niet zonder betekenis. Het arbeidsverleden van appellante is bovendien slechts een van de factoren die de verzekeringsartsen bij hun beoordeling hebben betrokken. Uit de op 22 augustus 2023 ingezonden nadere stukken is ook geen aanknopingspunt te vinden dat appellante in de in geding zijnde periode niet aaneengesloten kon werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar was.
4.4.
Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, onder verwijzing naar het Korošec-arrest [1] , wordt afgewezen. Het beginsel van equality of arms [2] vergt een balans voor partijen in hun mogelijkheden om bewijsmateriaal aan te dragen, die de rechter in staat moet stellen een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Appellante heeft zowel bij haar aanvraag als daarna medische informatie overgelegd die naar haar aard geschikt is om twijfel te zaaien aan het standpunt van de artsen van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben de beschikbare informatie kenbaar beoordeeld. Dat appellante als gevolg van haar laattijdige aanvraag niet beschikt over medische informatie die betrekking heeft op haar situatie op haar 18e verjaardag komt naar vaste rechtspraak [3] voor haar risico. Het medisch beeld is met het verstrijken van de tijd namelijk steeds moeilijker vast te stellen. De omstandigheid dat appellante niet over de financiële middelen beschikt om zelf een deskundige te bekostigen, is onvoldoende reden om toch een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Omdat twijfel over de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt, is er ook op die grond geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De stelling van appellante dat uit haar laaggeletterdheid en zwakbegaafdheid en het gegeven dat zij ondersteuning nodig heeft, is af te leiden dat basale werknemersvaardigheden bij haar duurzaam ontbreken, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft navolgbaar toegelicht dat deze omstandigheden niet betekenen dat appellante niet in staat is om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. In medisch opzicht is er geen reden waarom zij hiertoe niet in staat zou zijn. Hoewel appellante niet goed kan lezen en schrijven zijn er voldoende andere manieren om afspraken te maken en instructies over te brengen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook navolgbaar gemotiveerd dat de taak handmatig afwassen geschikt is voor appellante omdat zij deze ook in het dagelijks leven verricht. Anders dan appellante heeft gesteld, is er geen reden om aan te nemen dat de voor haar geldende voorwaarden in werk en werkomgeving binnen de context van een arbeidsorganisatie niet voor haar te realiseren zijn.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [geboortedatum] 2007 dan wel in de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) R. Jansen

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUO007721212.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 28 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2721 en 26 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:185.
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1356, en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.