ECLI:NL:CRVB:2024:823
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en zorgvuldigheid van het Uwv-onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op [geboortedatum] 1989, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd, en in de vijf jaar daarna, niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante in de relevante periode wel degelijk arbeidsvermogen had, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 maart 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G. van Ek, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad oordeelde dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante, ondanks haar problematische jeugd en zwakbegaafdheid, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken en een uur aaneengesloten te functioneren.
De Raad bevestigde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zij over arbeidsvermogen beschikte. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak werd gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van griffier R. Jansen.