ECLI:NL:CRVB:2024:818
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering op basis van vermogen uit erfenis en evenredigheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die sinds 25 februari 2016 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), heeft een erfenis van € 20.908,- ontvangen na het overlijden van haar oma in 2019. Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom heeft op basis van deze erfenis besloten om een bedrag van € 14.794,75 aan bijstandsuitkeringen terug te vorderen, omdat het vermogen van appellante de voor haar geldende vermogensgrens overschreed. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 maart 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G.Z.U. Virágh, en het college werd vertegenwoordigd door mr. R. Mol. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen en dat de terugvordering niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De Raad benadrukte dat de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet is om nadelige gevolgen te voorkomen, maar om onevenredig nadelige gevolgen te vermijden. Appellante heeft niet aangetoond dat de terugvordering voor haar onevenredig nadelige gevolgen heeft gehad in verhouding tot de doelen die met het besluit werden gediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond, wat betekent dat de terugvordering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.