In deze zaak gaat het om de vraag of het bestuur van de rechtbank Overijssel tijdig heeft beslist op het bezwaar van appellant, die op 7 november 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen zijn ontheffing als voorzitter van een lokale werkgroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestuur niet tijdig heeft beslist, waardoor appellant recht heeft op een dwangsom van € 1.442,-. Daarnaast wordt de vraag behandeld of appellant nog procesbelang heeft bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroep tegen het besluit van 27 juli 2023, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad concludeert dat appellant geen procesbelang meer heeft, omdat de relevante bijeenkomsten al hebben plaatsgevonden en herstel van zijn voorzitterschap feitelijk niet meer mogelijk is. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard. De Raad veroordeelt het bestuur in de proceskosten van appellant en bepaalt dat het bestuur het griffierecht vergoedt.