ECLI:NL:CRVB:2024:789
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een loonsanctie heeft opgelegd aan appellante, een werkgever, omdat deze onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor een zieke werknemer. De werknemer, die als medewerker horeca werkte, had zich op 27 maart 2018 ziekgemeld na een bedrijfsongeval. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet genoeg heeft gedaan om de werknemer te re-integreren en heeft daarom de loonsanctie verlengd tot 12 april 2021. Appellante betwist dit en stelt dat zij wel degelijk voldoende inspanningen heeft geleverd, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv terecht heeft gehandeld. De Raad bevestigt dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen medische onderbouwing was voor de aangenomen urenbeperking. De Raad concludeert dat appellante verantwoordelijk is voor de re-integratie-inspanningen en dat de sociaal-medische begeleiding niet adequaat was, wat heeft geleid tot gemiste re-integratiekansen. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt bevestigd, en de loonsanctie blijft in stand.