Uitspraak
WGA-vervolguitkering gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juli 2020 gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 66,04% en de WGA-vervolguitkering per 1 november 2020 berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65% tot 80%.
mr. M.C. Puister. Namens de ex-werkgever is niemand verschenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
(ECLI: NL:CRVB:2022:1143) die uitspraak bevestigd.
26 oktober 2020 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens, met inachtneming van deze FML, functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 65,11%.
IVA-uitkering. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een expertiserapport overgelegd van psychiater M. van Beem van 28 januari 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 25 maart 2021 geconcludeerd dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid vanwege het ontbreken van benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, maar dat er op basis van het expertiserapport van psychiater
Van Beem wel aanleiding is om de belastbaarheid van appellante op de beoordelingspunten 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren), 2.7 (eigen gevoelens uiten) en 2.8 (omgaan met conflicten) te wijzigen. Daarom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 maart 2021 een nieuwe FML opgesteld waarin de wijziging op deze beoordelingspunten is opgenomen. Op basis van deze nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de eerder geduide functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat één functie binnen SBC-code 111334 (huishoudelijk medewerker gebouwen) niet geschikt is en deze vervangen door een andere functie binnen deze functiebestandscode. Hierdoor wijzigt de mate van arbeidsongeschiktheid van 65,11% naar 66,04%. Bij besluit van 8 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juli 2020 gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 66,04% en bepaald dat appellante per 1 november 2020 in aanmerking komt voor een
WGA-loonaanvullingsuitkering (lees: WGA-vervolguitkering) gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
IVA-uitkering. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt nogmaals gewezen op het in bezwaar ingebrachte expertiserapport van psychiater Van Beem van 28 januari 2021.
Het oordeel van de Raad
1 november 2020 in aanmerking te laten komen voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
31 mei 2021 toegelicht waarom hij van mening is dat deze uitzonderingssituatie zich in het geval van appellante niet voordoet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren omdat geen sprake is van een ernstige stoornis op alle drie de niveaus. Er is immers sprake van zelfverzorging en appellante heeft een relatie met haar man, de kinderen van haar man en een vriendin. Daarbij gaat zij drie dagdelen per week naar de dagbesteding, alwaar zijn activiteiten uitvoert.
Van Beem overweegt in zijn expertiserapport van 28 januari 2021, op basis van dossierstudie en een uitgebreid psychiatrisch onderzoek, dat appellante een chronisch psychiatrisch patiënt is, met een high level borderline persoonlijkheidsstoornis, die niet meer beter zal worden. Appellante raakt gemakkelijk ontregeld, bij bepaalde sociale interacties en als er druk op haar wordt gelegd. Er is namelijk sprake van een basaal wantrouwen, een gebrekkig mentaliserend vermogen, emotieregulatieproblemen en van angst. Het gaat door haar partner, de dagbesteding en enige structuur wat beter met appellante, maar zij kan zo niet werken. De psychiater concludeert in zijn rapport dat sprake is van een zeer wankel evenwicht, dat snel ontregeld kan raken door druk van buitenaf. Zelfs in het gewone dagelijkse leven, zonder betaalde arbeid of sociale contacten, lukt het appellante slechts met zeer veel moeite stabiel te blijven. Volgens de psychiater moet het niet als haalbaar geacht worden dat appellante ooit nog terugkeert in betaalde arbeid. Dit zal ten koste gaan van haar psychische gezondheid en zal zonder twijfel leiden tot ernstige psychiatrische ontregeling.