ECLI:NL:CRVB:2024:649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering om terug te komen van een eerder besluit inzake AOW-pensioen zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om terug te komen van een eerder besluit waarbij de aanvraag voor een AOW-pensioen van appellant was afgewezen. Appellant had in 2010 een aanvraag ingediend die op 16 februari 2011 werd afgewezen. Na meerdere verzoeken om herziening in de jaren 2018, 2019 en 2020, heeft appellant op 12 januari 2022 opnieuw verzocht om terug te komen van het besluit van 2011. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 februari 2024 behandeld. Appellant was niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. J.G. Starreveld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De Raad oordeelde dat de overgelegde akte uit 2020, die stelde dat appellant en een andere persoon dezelfde zijn, niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, omdat deze akte gebaseerd was op een eerder vonnis uit 1984 dat al was beoordeeld in een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 16 februari 2011 in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 maart 2024.