Uitspraak
20 december 2022, 21/606 (aangevallen uitspraak)
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
8 december 2008. Ook niet juist is dat appellante in de periode van [geboortedatum] 2008 tot [geboortedatum] 2013 in staat was om vier uur per dag een uur aaneengesloten werkzaamheden te verrichten. Daarbij wijst appellante op een crisisopname. De PTSS-klachten zijn versterkt door het
auto-ongeluk in 2012, en derhalve binnen de periode van vijf jaar na het bereiken van de achttienjarige leeftijd. In deze periode waren de psychische klachten toegenomen en was zij niet in staat in voldoende mate te functioneren. Daarbij wijst appellante er nog op dat zij in februari 2009 een zelfmoordpoging heeft ondernomen.
Het oordeel van de Raad
20 oktober 2009 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is
(onder meer) haar dienstverband bij [werkgever] in 2008, stichting Noodhulp Utrecht, een besluit van het CIZ van 8 december 2008, een medicatie-overzicht en informatie van Stichting Pension Singelzicht. Deze stukken, die overigens overwegend niet-medisch van aard zijn, had appellante ook in een bezwaarprocedure tegen het besluit van 20 oktober 2009 naar voren kunnen brengen. Dat appellante daartoe niet in staat was, is niet gebleken. Zij heeft immers wel in 2009, al dan niet met hulp van derden, een Wajong-uitkering aangevraagd, zodat zonder nadere onderbouwing niet wordt ingezien waarom destijds het overleggen van voormelde stukken – gelet op haar omstandigheden – niet mogelijk was. De enkele verwijzing ter zitting naar de mentale klachten van appellante en de omstandigheid dat zij een tijd dakloos is geweest, is in dit verband onvoldoende.
.Om deze reden wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep erin gevolgd dat ook bij deze stukken van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden geen sprake is.
25 juli 2022 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd ingegaan op de door appellante overgelegde stukken, waaronder de overgelegde informatie van de psycholoog van Altrecht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt erin gevolgd dat voor wijziging van de destijds vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 augustus 2009 geen aanleiding bestaat. In deze FML zijn beperkingen vastgesteld die volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passend zijn bij PTSS en zij heeft afdoende toegelicht dat een dissociatieve stoornis geen aanleiding geeft voor aanvullende beperkingen. In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). Appellante heeft ook niet nader onderbouwd op welke aspecten van de FML voor haar forsere beperkingen moeten worden aangenomen. De eigen verklaring van appellante over gebeurtenissen in het verleden, hoe ernstig en ingrijpend deze gebeurtenissen voor haar ook zijn geweest, leveren geen objectief medische onderbouwing op voor een ander oordeel.
Wajong-uitkering omdat geen sprake was van een onafgebroken arbeidsongeschiktheid van 52 weken en in elk geval vanaf [geboortedatum] 2008 geen sprake was van 25% arbeidsongeschiktheid. Omdat zij niet voldoet aan de in artikel 3:21, eerste lid en onder b, van de Wajong gestelde voorwaarde dat de wachttijd is vervuld, kan zij niet op grond van de bepalingen van hoofdstuk 3 van de Wajong in aanmerking worden gebracht voor een Wajong-uitkering. Ook aan de voorwaarden van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong is niet voldaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in haar standpunt dat van een relevante wijziging in de beperkingen van appellante in de vijf jaren na haar achttiende verjaardag niet is gebleken. De door appellante vermelde omstandigheden, waaronder de suïcidepoging en het auto-ongeluk van de echtgenoot van appellante in 2012, maken niet dat appellante in de periode van [geboortedatum] 2008 tot [geboortedatum] 2013 duurzaam geen arbeidsvermogen had.
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op3 april 2024.