ECLI:NL:CRVB:2024:561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
22/734 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering na tussenuitspraak en herbeoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. De zaak betreft een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2022, waarin het beroep van appellante gegrond werd verklaard. De Raad had eerder, op 11 mei 2023, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het besluit van het Uwv van 17 april 2020 een motiveringsgebrek vertoonde. Het Uwv werd opgedragen om te onderzoeken of appellante gehoorbescherming kan dragen en hoe lang dit mogelijk is, gezien haar tinnitusklachten.

Na de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten ingediend van zowel een verzekeringsarts als een arbeidsdeskundige, waarin werd geconcludeerd dat adequate gehoorbescherming een geschikt middel is voor appellante. De verzekeringsarts heeft onderbouwd dat het dragen van gehoorbescherming de klachten van appellante niet zal verergeren. Appellante heeft echter betoogd dat het dragen van gehoorbescherming haar tinnitusklachten kan verergeren, maar de Raad oordeelde dat de conclusies van het Uwv voldoende onderbouwd waren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering aan appellante per 22 augustus 2019 in stand blijft. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.294,86 bedragen, inclusief het griffierecht van € 136,-.

Uitspraak

22/734 WIA
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2022, 20/6500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 11 mei 2023 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2023:886, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 juni 2023 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 juni 2023 ingebracht.
Mr. R.A. Severijn, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellante gesteld en een zienswijze ingediend.
Het Uwv heeft hierop met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 september 2023 gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat aan het besluit van 17 april 2020 (bestreden besluit) een motiveringsgebrek kleeft, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Onvoldoende is onderbouwd dat gehoorbescherming voor appellante een geschikt middel is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de klachten van appellante door het dragen van gehoorbescherming niet zullen toenemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft evenmin duidelijk gemaakt dat als appellante gehoorbescherming kan dragen, hoe lang zij deze dan achtereen kan dragen en hoeveel uur per dag. Gelet hierop bestaat twijfel over de geschiktheid van de functie van inpakker (SBC-code 111190) in verband met het machinelawaai van ca. 80 dbA in de ruimte waar deze werkzaamheden worden verricht en waarvoor gehoorbescherming moet worden gedragen. Appellante is immers beperkt voor item 2.2 “horen: geen lawaaierige omgeving, verminderd gehoor”.
1.3.
Het Uwv is opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen door een verzekeringsarts nader te laten beoordelen of appellante gehoorbescherming kan dragen en zo ja, hoe lang zij deze achtereen kan dragen en hoeveel uur per dag. Indien het dragen van gehoorbescherming mogelijk is, dient een arbeidsdeskundige te rapporteren hoe lang achtereen in de functie van inpakker het dragen van gehoorbescherming nodig is en hoeveel uur in totaal per dag.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van 9 juni 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat adequate gehoorbescherming een geschikt middel is voor appellante. Een medische reden waarom zij geen gehoorbescherming zou kunnen dragen, zoals bijvoorbeeld bij frequente en/of aanhoudende oorontstekingen, verwondingen van het oor, vervormingen van de oorschelp of contactallergie voor het materiaal van de gehoorbescherming, is niet aanwezig. Afhankelijk van de omstandigheden kan gekozen worden voor oorpluggen, oorkappen en otoplastieken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat blijkens de brief van psychiater appellante weliswaar is aangewezen op omgevingsgeluid en dat stilte voor haar funest is maar dat het dragen van gehoorbescherming daar niet aan in de weg staat. Met gehoorbescherming wordt het overmatige geluid weggefilterd, waarbij nog steeds geluid wordt doorgelaten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het niet de bedoeling dat gehoorbescherming 24 uur per dag en zeven dagen per week gedragen wordt. Appellante kan de gehoorbescherming tijdens de werkuren dragen, wanneer zij aan bovenmatig lawaai wordt blootgesteld.
1.5.
Daarnaast heeft het Uwv een rapport van 15 juni 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overleg gevoerd met de arbeidspkundig analist die betrokken is geweest bij het beschrijven en actualiseren van de functie van inpakker. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in deze functie steeds twee uur wordt gewerkt, gevolgd door een pauzemoment waarbij de fabriekshal wordt verlaten en waarbij de gehoorbescherming wordt afgedaan. De gehoorbescherming wordt maximaal twee uur achtereen en maximaal acht uur per dag gedragen, wat volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep maakt dat deze functie passend is voor appellante.
1.6.
Appellante heeft in haar zienswijze aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat haar tinnitusklachten niet zullen toenemen met het dragen van gehoorbescherming. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt een brief van haar behandelend psychiater B.P. Tendeloo van juli 2023 ingediend. Volgens de psychiater kunnen omgevingsgeluiden een onderdrukkende functie hebben bij het waarnemen van het tinnitusgeluid en zal in de praktijk de aandacht en focus verspreid worden op meerdere geluiden, waardoor het geluid van de tinnitus meer op de achtergrond komt te staan. Door het wegfilteren van omgevingsgeluiden komt de aandacht meer op het tinnitusgeluid te liggen waardoor de last van de tinnitus toeneemt, aldus de psychiater. Het dragen van gehoorbescherming heeft daarom volgens appellante de facto als gevolg dat de tinnitusklachten toenemen, ook als nog enig geluid wordt toegelaten. Een onderbreking in het dragen van gehoorbescherming tijdens pauzes heft dat ongewenste effect tijdens de werkuren niet op.
1.7.
In reactie hierop heeft het Uwv een rapport van 25 september 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de brief van psychiater Tendeloo van juli 2023 geen aanleiding gezien voor wijziging van haar standpunt.
2. De Raad oordeelt als volgt
2.1.
Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hiermee hersteld.
2.2.
De verzekeringsarts heeft voldoende deugdelijk en inzichtelijk onderbouwd dat gehoorbescherming voor appellante een geschikt middel is en dat de klachten van appellante door het dragen van gehoorbescherming niet zullen toenemen, omdat met gehoorbescherming het overmatige geluid wordt weggefilterd, maar nog steeds geluid wordt doorgelaten, welk een onderdrukkende functie heeft op de tinnitus. Wat appellante in haar zienswijze en met de brief van haar behandelend psychiater heeft aangevoerd, legt onvoldoende gewicht in de schaal om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken.
3. Uit 2.1 en 2.2 volgt dat het bestreden besluit pas in hoger beroep na de tussenuitspraak is voorzien van een afdoende motivering. Omdat de rechtbank het beroep reeds gegrond heeft verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten, is aanleiding om de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te bevestigen. Dat betekent dat de weigering van een WIA-uitkering aan appellante per 22 augustus 2019 in stand blijft.
4.1.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten voor de aan appellante verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 2.187,50 (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze, met een waarde per punt van € 875,-).
4.2.
Ook de kosten die appellante heeft moeten maken voor het laten opmaken van medische rapporten komen voor vergoeding in aanmerking. Appellante heeft facturen van 20 oktober 2022 en 7 februari 2023 van F. Sheikkariem, verzekeringsarts bij Medisch adviesbureau Wolthuis, ten bedrage van in totaal € 3.386,19 incl. BTW ingediend. Aan het rapport van 20 oktober 2022 heeft Sheikkariem 10 uur besteed tegen een uurtarief van € 220,- en aan het rapport van 7 februari 2023 2,66 uur tegen een uurtarief van € 225,-. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van kosten van een door een partij ingeschakelde deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) zijn deze tarieven vastgesteld. Artikel 6 van het Bts is van toepassing op de vergoeding van de door de medisch adviseur Sheikkariem verrichte onderzoeken. Op grond van dit artikel geldt voor het jaar 2022 een uurtarief van ten hoogste € 136,19 en voor het jaar 2023 een uurtarief van ten hoogste € 142,75. Op grond van artikel 15 van het Bts worden deze bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. De vergoeding van de kosten van de rapporten van Sheikkariem worden daarom vastgesteld op (10 uur à € 136,19 x 21% BTW) € 1.647,90 incl. BTW en (2,66 uur à € 142,75 x 21% BTW) € 459,46 incl. BTW, in totaal € 2.107,36.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de door het Uwv aan appellante te vergoeden kosten in totaal € 4.294,86 bedragen.
4.4.
Ook dient het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.294,86;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en M.L. Noort en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) O.N. Haafkes