In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023, in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wordt de geschiktheid van gehoorbescherming voor appellante besproken. Appellante, die lijdt aan de ziekte van Ménière, tinnitus en psychische klachten, heeft in hoger beroep gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en dat het bestreden besluit van het Uwv, waarbij een WIA-uitkering is geweigerd, in stand blijft. Echter, de Raad constateert een motiveringsgebrek met betrekking tot de geschiktheid van gehoorbescherming voor appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet voldoende onderbouwd dat het dragen van gehoorbescherming geen negatieve invloed heeft op de klachten van appellante. De Raad draagt het Uwv op om dit gebrek te herstellen door een verzekeringsarts te laten beoordelen of en hoe lang appellante gehoorbescherming kan dragen tijdens haar werkzaamheden als inpakker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om de geschiktheid van functies te toetsen aan de specifieke medische situatie van de betrokken persoon.