ECLI:NL:CRVB:2023:886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/734 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over geschiktheid van gehoorbescherming voor appellante met ziekte van Ménière in het kader van WIA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023, in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wordt de geschiktheid van gehoorbescherming voor appellante besproken. Appellante, die lijdt aan de ziekte van Ménière, tinnitus en psychische klachten, heeft in hoger beroep gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en dat het bestreden besluit van het Uwv, waarbij een WIA-uitkering is geweigerd, in stand blijft. Echter, de Raad constateert een motiveringsgebrek met betrekking tot de geschiktheid van gehoorbescherming voor appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet voldoende onderbouwd dat het dragen van gehoorbescherming geen negatieve invloed heeft op de klachten van appellante. De Raad draagt het Uwv op om dit gebrek te herstellen door een verzekeringsarts te laten beoordelen of en hoe lang appellante gehoorbescherming kan dragen tijdens haar werkzaamheden als inpakker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om de geschiktheid van functies te toetsen aan de specifieke medische situatie van de betrokken persoon.

Uitspraak

22 734 WIA-T

Datum uitspraak: 11 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2022, 20/6500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.N. Ketting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ketting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als junior incassomedewerker voor 40 uur per week. Op 4 juli 2017 heeft zij zich ziekgemeld met de ziekte van Ménière, tinnitus en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 22 augustus 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 33,81%. Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 22 augustus 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 6 april 2020 van een arts bezwaar en beroep en van 14 april 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arts bezwaar en beroep heeft een nieuwe FML van 7 april 2020 opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Ze oordeelde dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en niet is gebleken dat de beperkingen van appellante met de FML van 7 april 2020 zijn onderschat. De rechtbank heeft overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij op de hoogte was van de door appellante gestelde klachten, waaronder de ziekte van Ménière, tinnitus en psychische klachten. Met het geobjectiveerde deel van de klachten is rekening gehouden en zijn forse beperkingen aangenomen op het persoonlijk en sociaal functioneren en de werktijden. De door appellante ingediende informatie van de psychiater van 19 april 2021 heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Voorts heeft zij geen aanleiding gezien om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies niet passend zijn. De arbeidsdeskundigen hebben volgens haar inzichtelijk gemotiveerd dat appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in verband met de ziekte van Ménière, tinnitus en psychische klachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante rapporten van F. Sheikkariem, verzekeringsarts, werkzaam bij Medisch adviesbureau Wolthuis van 20 oktober 2022 en 7 februari 2023 ingediend. Daarnaast heeft appellante brieven van een KNO-arts van 18 mei 2015 en 10 september 2015 en een medicatieoverzicht van 15 september 2022 ingediend. Ook heeft zij een rapport van de psychiater van 14 april 2022 ingediend. Appellante heeft gesteld dat met name de door Sheikkariem gestelde beperkingen voor item 1.9.6 “aangewezen op werk zonder veelvuldige storingen/onderbrekingen” en item 6.3 “kan gemiddeld ongeveer 30 uur per week werken” moeten worden overgenomen in de FML. Voorts is de functie van inpakker
(SBC-code 111190) niet passend voor appellante in verband met het dragen van gehoorbescherming. Omdat haar tinnitusklachten door het dragen van de gehoorbescherming toenemen is dit voor haar niet aanvaardbaar.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en aanvullende rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 22 augustus 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Met de rechtbank oordeelt de Raad dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij concentratieverlies en vermoeidheid ervaart als gevolg van toenemend oorsuizen door werkdruk en dat derhalve een beperking moet worden aangenomen voor item 1.9.6 Deze grond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 november 2022 overtuigend onderbouwd dat een beperking voor item 1.9.6 niet van toepassing is voor appellante. Rondom de datum in geding was zij in staat om gebruik te maken van het openbaar vervoer, deed zij boodschappen en reed zij auto in de eigen omgeving. Hieruit blijkt dat zij haar aandacht kon verleggen. Voor het aangewezen zijn op werk zonder veelvuldige storingen of onderbrekingen, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook geen reden.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 21 november 2022 en 27 maart 2023 overtuigend onderbouwd dat de aangenomen beperking voor item 6.3 geen aanpassing behoeft. Hij heeft afdoende gemotiveerd dat met de urenbeperking van 32 uur per week, naast de overige beperkingen die zijn opgenomen in de FML voldoende tegemoet is gekomen aan de energetische klachten van appellante. Voor een verdergaande urenbeperking naar 30 uur per week ontbreekt volgens hem een medische onderbouwing. Appellante heeft nog gewezen op de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Sheikkariem die aangeeft dat de urenbeperking zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen past bij de huidige medische situatie van appellante, maar dat zij inschat dat de depressieve klachten en de slaapproblemen van appellante rondom de datum in geding zwaarder waren dan per heden en dat appellante dan ook het voordeel van de twijfel moet krijgen wat betreft een urenbeperking tot 30 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 maart 2023 opgemerkt dat deze onderbouwing van Sheikkariem onvoldoende aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde urenbeperking. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen naar het dagverhaal, het feit dat reeds rekening is gehouden met een verminderde energetische belastbaarheid en dat het standpunt van Sheikkariem niet wordt onderbouwd met valide medische argumenten. De Raad kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen.
4.6.1.
Wat betreft de door appellante gestelde beperkingen ten aanzien van het dragen van gehoorbescherming geldt het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 maart 2021 toegelicht dat de ziekte van Ménière een aandoening van het binnenoor is, die onder andere leidt tot klachten van tinnitus. Volgens hem bestaan er geen afwijkingen die het dragen van gehoorbescherming verhinderen en is het niet plausibel dat tinnitusklachten hierdoor verergeren. Gehoorbescherming wordt juist aangeraden, zo blijkt uit informatie van de Nederlandse KNO-vereniging.
4.6.2.
Appellante heeft evenwel gesteld dat gehoorbescherming ervoor zorgt dat het oorsuizen bij haar centraler wordt en dat het hoofd zich daarop focust. Dit wordt onderbouwd door de informatie uit de behandelende sector, namelijk een brief van behandelend psychiater Tendeloo van 19 april 2021. Tendeloo schrijft hierin dat het dragen van gehoorbescherming geen direct effect heeft op tinnitus, maar wel kan zorgen voor een toename van de last van tinnitus. Vaak geven omgevingsgeluiden afleiding. Verder geeft verzekeringsarts Sheikkariem aan dat het wordt afgeraden om permanent hulpmiddelen te gebruiken, omdat het uiteindelijk beter is om te leren omgaan met oorsuizen. Zij acht het continue gebruik van gehoorbescherming tijdens arbeid niet bevorderend voor het acceptatieproces van appellante.
4.6.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 maart 2023 bevestigd dat het afgeraden wordt om gehoorbescherming permanent te dragen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan appellante het dragen tijdens het verrichten van arbeid evenwel beperken tot die situatie waarin het omgevingsgeluid te veel is.
4.6.4.
Hiermee is onvoldoende onderbouwd dat gehoorbescherming voor appellante een geschikt middel is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de klachten van appellante door het dragen van gehoorbescherming niet zullen toenemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft evenmin duidelijk gemaakt dat als appellante gehoorbescherming kan dragen, hoe lang zij deze dan achtereen kan dragen en hoeveel uur per dag. Gelet hierop bestaat twijfel over de geschiktheid van de functie van inpakker in verband met het machinelawaai van ca. 80 dbA in de ruimte waar deze werkzaamheden worden verricht en waarvoor gehoorbescherming moet worden gedragen. Appellante is immers beperkt voor item 2.2 “horen: geen lawaaierige omgeving, verminderd gehoor”. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen om dit gebrek te herstellen. Het Uwv zal een verzekeringsarts nader moeten laten beoordelen of appellante gehoorbescherming kan dragen en zo ja, hoe lang zij deze achtereen kan dragen en hoeveel uur per dag. Indien het dragen van gehoorbescherming mogelijk is, zal een arbeidsdeskundige moeten rapporteren hoe lang achtereen in de functie van inpakker het dragen van gehoorbescherming nodig is en hoeveel uur in totaal per dag. Vervolgens kan worden vastgesteld of de functie van inpakker geschikt is voor appellante.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 17 april 2020 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en M.L. Noort en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) O.N. Haafkes