ECLI:NL:CRVB:2024:496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/2490 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het functioneren van een appellant in de Korte Officiersopleiding en de rechtsgeldigheid van de beoordeling

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het functioneren van de appellant, die deelnam aan de Korte Officiersopleiding aan de Koninklijke Militaire Academie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de commandant van het Cadetteneskadron Koninklijke Marechaussee, waarin zijn functioneren als onvoldoende werd beoordeeld. De Raad oordeelt dat de beoordeling op voldoende gronden berust, omdat deze is onderbouwd met concrete en actuele feiten. De appellant had na een functioneringsgesprek voldoende gelegenheid om zijn functioneren te verbeteren, maar de Raad concludeert dat hij niet aan de gestelde eisen heeft voldaan. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. Hierdoor blijft de beoordeling van de appellant in stand, en krijgt hij geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/2490 MAW
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2022, 21/6240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de commandant Cadetteneskadron Koninklijke Marchaussee (commandant)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 9 juli 2019 is bepaald dat het totaaloordeel van de beoordeling van appellant in de Korte Officiersopleiding (KOO) als onvoldoende moet worden vastgesteld. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de commandant is met een besluit van 26 juli 2021 (bestreden besluit) bij dit besluit gebleven.
Appellant heeft tegen dat laatste besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. F. Bree, advocaat, hoger beroep ingesteld. De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 februari 2024. Appellant is (via videoverbinding) verschenen, bijgestaan door mr. Bree. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer en P. Leers.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of de beoordeling op voldoende gronden berust. De Raad is van oordeel dat dit het geval is.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is met ingang van [datum] gestart met de Korte Officiers Opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie . Deze opleiding is gericht op het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste functie(s) waarvoor een militair bestemd is.
1.2.
Op 10 oktober 2018 is een reflectiegesprek met appellant gevoerd. Naar aanleiding daarvan is een plan van aanpak opgesteld met thema’s waarop appellant binnen zes weken zichtbaar verbetering moet tonen.
1.3.
Op 22 november 2018 is over appellant een beoordeling opgesteld. Het totaaloordeel van deze beoordeling was “onvoldoende”. Omdat appellant bij de daarop volgende eindoefening goed presteerde is de beoordeling nadien aangevuld en bijgesteld naar een totaaloordeel “voldoende”.
1.4.
Op 19 april 2019 is met appellant een functioneringsgesprek gevoerd. Naar aanleiding van dit gesprek is appellant een verbetertraject aangeboden en is hij gestart met een coaching traject.
1.5.
In mei 2019 heeft appellant de proeve van bekwaamheid afgelegd. Het toetsresultaat is, na een verzoek om herziening, op voldoende vastgesteld, net als het inmiddels door appellant afgelegde herexamen proeve van bekwaamheid. In juni 2019 heeft appellant deelgenomen aan een leiderschapstraining (LeTradag Blauw) en de functie-oriëntatieweek. Op 24 juni 2019 heeft de eerste beoordelaar met appellant een beoordelingsgesprek gevoerd. Vervolgens heeft een eindoefening plaats gevonden
.Appellant heeft de eindoefening niet afgerond omdat de beoordelaars meenden dat er sprake was van onvoldoende verbetering en ‘het er niet meer in zat’ om in de resterende tijd de competenties te ontwikkelen.
1.6.
Na de bedenkingen van appellant tegen de door de eerste beoordelaar opgemaakte beoordeling heeft de tweede beoordelaar de score ten aanzien van de competentie ’houding, gedrag en inzet’ nader gemotiveerd en de competentie ‘verantwoordelijk’ naar boven bijgesteld van onvoldoende naar voldoende
.Vervolgens is bij besluit van 9 juli 2019 de beoordeling van het functioneren van appellant over de periode 4 september 2018 tot 24 juni 2019 vastgesteld. In de beoordeling heeft appellant een onvoldoende gescoord op de competentie ‘houding, gedrag en inzet’. De competenties ‘besluitvaardig’, ‘communiceren’ en ‘samenwerken’ werden met een ‘in onvoldoende mate aanwezig’ beoordeeld. Het totaaloordeel van deze beoordeling is ‘onvoldoende’.
1.7.
Bij besluit van 26 juli 2021 (bestreden besluit) heeft de commandant het tegen dit beoordelingsbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het besluit van 26 juli 2021, inhoudende dat de onvoldoende beoordeling is gehandhaafd, terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit dat het bestuursorgaan ter onderbouwing aanvoert boven elke twijfel is verheven en of sommige feiten niet (geheel) juist zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of de gegeven waardering, gelet op het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.2.1.
Anders dan appellant en met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant na het functioneringsgesprek van 19 april 2019 voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren. Het opleidingsreglement [2] en de Handleiding begeleiden en beoordelen [3] schrijven een verbeterperiode van minimaal vier weken voor. Appellant is gedurende negen weken in de gelegenheid gesteld om actief te werken aan de in het functioneringsgesprek geconstateerde tekort schietende ontwikkeling. Appellant heeft daartoe in de verbeterperiode samen met zijn coach een plan van aanpak opgesteld, een wekelijks coachinggesprek gevoerd en een stemtraining gevolgd. Daarnaast hebben er diverse ondersteunende gesprekken plaats gevonden met zijn groepsinstructeur W.
4.2.2.
Ook is appellant na het functioneringsgesprek voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn (competentie)ontwikkeling aan te tonen. Zo heeft hij deelgenomen aan de proeve van bekwaamheid, de LeTra dag Blauw, de functie-oriëntatieweek en enkele dagen aan de eindoefening. Weliswaar was sprake van relatief weinig officiële toetsmomenten, maar dat maakt niet dat de commandant zich niet een beeld heeft kunnen vormen van de (competentie)ontwikkeling van appellant. Zoals ter zitting ook naar voren is gekomen laat de eerste beoordelaar zich ook informeren op basis van de observaties van de adviseurs
,zoals de begeleider en instructeurs
.De observaties zoals neergelegd in de voortgangsrapportage van W ondersteunen dan ook het beeld zoals neergelegd in de beoordeling.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de beoordeling op voldoende gronden berust omdat daarin met concrete en voldoende actuele feiten is onderbouwd waarom en op welke punten het functioneren van appellant een onvoldoende scoort. Ook is de beoordeling ten aanzien van de competenties houding, gedrag en inzet, besluitvaardig, communiceren en samenwerken onderbouwd met voorbeelden van zowel voor als na het functioneringsgesprek. Daarbij merkt de Raad nog op dat het bij een eindoordeel gaat om de waardering van het totale beeld van het functioneren over de gehele beoordelingsperiode van 4 september 2018 tot 24 juni 2019.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beoordeling in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Uitspraak van 6 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2314.
2.Artikel 5.3, derde lid, van het Onderwijs-en Examenreglement Officiersopleidingen Koninklijke Militaire Academie .
3.Hoofdstuk 5 van de Handleiding begeleiden en beoordelen.