In deze zaak gaat het om de toekenning van kinderbijslag aan de appellant, die ontdekte dat hij al geruime tijd geen kinderbijslag ontving. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) de kinderbijslag met terugwerkende kracht van vijf jaar heeft kunnen toekennen. De Raad oordeelt dat de Svb in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat er tijdens het hoger beroep een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen. Het verzoek van de appellant om schadevergoeding wordt afgewezen. De appellant had eerder kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon, maar de Svb had verzuimd om hem als aanvrager aan te merken. De Svb erkent deze fout en kent de kinderbijslag met terugwerkende kracht toe, maar niet verder dan vijf jaar, wat in overeenstemming is met de wet. De rechtbank had het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen proceskosten heeft toegewezen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskosten en bevestigt de overige onderdelen van de uitspraak. De Svb wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.500,- bedragen, en moet ook het griffierecht vergoeden.