ECLI:NL:CRVB:2024:489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23/1092 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag met terugwerkende kracht en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om de toekenning van kinderbijslag aan de appellant, die ontdekte dat hij al geruime tijd geen kinderbijslag ontving. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) de kinderbijslag met terugwerkende kracht van vijf jaar heeft kunnen toekennen. De Raad oordeelt dat de Svb in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat er tijdens het hoger beroep een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen. Het verzoek van de appellant om schadevergoeding wordt afgewezen. De appellant had eerder kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon, maar de Svb had verzuimd om hem als aanvrager aan te merken. De Svb erkent deze fout en kent de kinderbijslag met terugwerkende kracht toe, maar niet verder dan vijf jaar, wat in overeenstemming is met de wet. De rechtbank had het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen proceskosten heeft toegewezen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskosten en bevestigt de overige onderdelen van de uitspraak. De Svb wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.500,- bedragen, en moet ook het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

23/1092 AKW
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 maart 2023, 21/5872 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de toekenning van kinderbijslag aan appellant nadat hij erachter kwam dat hij al een lange tijd geen kinderbijslag kreeg. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat de Svb heeft kunnen volstaan met toekenning van kinderbijslag met een terugwerkende kracht van vijf jaar. Er is wel reden om de Svb in de proceskosten te veroordelen, omdat tijdens het beroep een nieuwe beslissing op het bezwaar is genomen. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding wordt afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. drs. J.G.C. van Schaik hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. De Svb heeft daar op gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 februari 2024. Voor appellant is mr. drs. Van Schaik verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant en [echtgenoot] (moeder) zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn twee zonen geboren, [naam zoon 1] op [geboortedatum 1] 2005 en [naam zoon 2] op [geboortedatum 2] 2007. De Svb heeft de kinderbijslag vanaf het begin toegekend en uitbetaald aan moeder. Op 14 november 2008 zijn appellant en moeder gescheiden. Bij formulier van 22 december 2008 hebben zij de Svb gevraagd om de kinderbijslag voor [naam zoon 2] op de rekening van appellant te storten en voor [naam zoon 1] op de rekening van moeder. Bij besluiten van 15 januari 2009 heeft de Svb laten weten aan appellant en aan moeder een gedeelte van de kinderbijslag uit te betalen, waarbij moeder de aanvrager blijft.
1.2.
Uit een telefoonnotitie van 19 mei 2021 blijkt dat appellant erachter is gekomen dat hij vanaf het eerste kwartaal van 2010 geen kinderbijslag heeft ontvangen voor [naam zoon 2] . Vervolgens heeft hij op 3 juni 2021 kinderbijslag voor [naam zoon 2] aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 8 juni 2021, in stand gelaten bij beslissing op bezwaar van 30 november 2021 (bestreden besluit I), heeft de Svb met ingang van het tweede kwartaal van 2016 kinderbijslag aan appellant toegekend voor [naam zoon 2] . Hieraan ligt ten grondslag dat het aannemelijk is dat moeder eind 2009 of begin 2010 heeft gevraagd om de kinderbijslag te splitsen, waarbij appellant de aanvrager zou worden voor [naam zoon 2] . De Svb heeft moeder op 14 januari 2010 laten weten dat zij vanaf het eerste kwartaal van 2010 geen kinderbijslag meer krijgt voor [naam zoon 2] . De Svb heeft echter verzuimd om appellant aanvrager te maken van de kinderbijslag voor [naam zoon 2] en de kinderbijslag aan hem toe te kennen. De Svb ziet in deze fout aanleiding om de kinderbijslag voor [naam zoon 2] toe te kennen met een terugwerkende kracht van vijf jaar in plaats van de door de wet voorgeschreven terugwerkende kracht van één jaar. [1] De Svb zag geen reden voor toekenning met een langere terugwerkende kracht, omdat appellant verweten kan worden dat hij zelf niet eerder aan de bel heeft getrokken.
1.4.
De Svb heeft aan appellant op 2 december 2021 een vergoeding van wettelijke rente toegekend en op 15 december 2021 een verzoek van appellant om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
1.5.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit I. Hangende het beroep heeft de Svb het dossier van appellant gekoppeld aan het dossier van moeder. Hierdoor zijn stukken gevonden die zien op de besluitvorming in 2010 en die de Svb niet heeft kunnen meenemen bij bestreden besluit I.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 22 maart 2022 (bestreden besluit II) heeft de Svb bestreden besluit I ingetrokken. De Svb heeft de toekenning van de kinderbijslag met vijf jaar terugwerkende kracht in stand gelaten, maar de motivering gewijzigd. De Svb acht het aannemelijk dat moeder eind 2009 of begin 2010 heeft gevraagd om de kinderbijslag te splitsen. De Svb heeft appellant op 14 januari 2010 een aanvraagformulier gestuurd en op 17 februari 2010 een herinnering gestuurd. Omdat de Svb geen reactie van appellant heeft ontvangen, heeft de Svb appellant bij besluit van 5 maart 2010 laten weten de aanvraag buiten behandeling te stellen. Appellant kreeg daarom vanaf het eerste kwartaal van 2010 geen kinderbijslag meer. Daar is van de kant van appellant nooit op gereageerd, tot de melding van 19 mei 2021. Als de Svb dit ten tijde van bestreden besluit I had geweten, dan was er geen feitelijke grondslag geweest om een langere terugwerkende kracht dan de wettelijk voorgeschreven termijn van één jaar toe te passen. De Svb achtte het echter onredelijk om terug te komen op de toekenning van kinderbijslag met een terugwerkende kracht van vijf jaar.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant daar geen procesbelang meer bij had. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de Svb in bestreden besluit II de wettelijke grondslag heeft genoemd en voldoende heeft gemotiveerd waarom er niet met een verdere terugwerkende kracht dan vijf jaar kinderbijslag wordt toegekend. De Svb heeft al meer toegekend dan waartoe hij op grond van de AKW [2] gehouden was. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek tot schadevergoeding.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Over de nietontvankelijkverklaring in het beroep tegen bestreden besluit I voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte geen proceskosten heeft toegekend. Ten aanzien van bestreden besluit II stelt appellant dat er ten onrechte van is uitgegaan dat het besluit van 5 maart 2010 in rechte vaststaat. Volgens appellant is met dit besluit geen aanvraag van hem buiten behandeling gesteld, omdat er toen geen aanvraag is gedaan. De motivering van bestreden besluit II kan hier dan ook niet op worden gebaseerd. Verder stelt appellant dat de Svb in de bijzondere omstandigheden van zijn zaak aanleiding had moeten zien om de kinderbijslag voor [naam zoon 2] met volledige terugwerkende kracht toe te kennen. Appellant berust in de onbevoegdheidsverklaring van de rechtbank ten aanzien van de schade, maar verzoekt de Raad de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade in verband met de gestelde onrechtmatigheid van bestreden besluit II.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt de aangevallen uitspraak aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep deels slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling als gevolg van het intrekken van bestreden besluit I heeft uitgesproken, slaagt. Pas na het instellen van beroep heeft de Svb nader onderzoek gedaan, waarna een gewijzigd besluit op bezwaar, bestreden besluit II, is genomen. In een dergelijk geval ligt het in de rede dat de rechtbank, wanneer zij constateert dat het procesbelang aan een beroep tegen een besluit op bezwaar is komen te ontvallen door het, hangende beroep, afgeven van een nader besluit op bezwaar door het bestuursorgaan, gebruik maakt van de in artikel 8:75 van de Awb [3] neergelegde bevoegdheid. [4]
4.2.
Het betoog dat het besluit van 5 maart 2010 niet aan de motivering van bestreden besluit II ten grondslag kan worden gelegd, wordt niet gevolgd. De Svb heeft met een besluit van 14 januari 2010 de kinderbijslag voor [naam zoon 2] beëindigd, wat volgens dit besluit op uitdrukkelijk verzoek van beide ouders was. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Vervolgens heeft de Svb op 14 januari 2010 een aanvraag voor kinderbijslag aan appellant gestuurd. Op 17 februari 2010 heeft de Svb appellant opnieuw verzocht de benodigde gegevens te verstrekken. Appellant heeft op deze brieven van de Svb niet gereageerd, waarna op 5 maart 2010 de aanvraag om kinderbijslag buiten behandeling is gesteld. Ook tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de Raad dient uit te gaan van de rechtmatigheid van dit besluit.
4.3.
Appellant wordt eveneens niet gevolgd in zijn betoog dat een verdere terugwerkende kracht had moeten worden toegepast. De Raad wijst op de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om het toekennen van kinderbijslag met terugwerkende kracht te beperken tot een maximumtermijn van één jaar. [5] Dat, is neergelegd in artikel 14, derde lid, van de AKW. De Svb heeft met bestreden besluit II de toekenning van de kinderbijslag voor [naam zoon 2] met een terugwerkende kracht van vijf jaar in stand gelaten, ondanks dat niet langer wordt uitgegaan van een fout van de Svb. In de omstandigheden van deze zaak komt de Raad tot de conclusie dat appellant met een toekenning van de kinderbijslag met een terugwerkende kracht van vijf jaar niet tekort is gedaan.
4.4.
Aangezien wordt geoordeeld dat bestreden besluit II niet onrechtmatig is, bestaat geen aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade als gevolg van dit besluit.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt deels. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover geen proceskostenveroordeling is uitgesproken. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd voor zover aangevochten. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen. Dit betekent dat alsnog tot een proceskostenveroordeling wordt overgegaan, dat bestreden besluit II waarin appellant kinderbijslag met een terugwerkende kracht van vijf jaar is toegekend in stand blijft en dat appellant geen schadevergoeding krijgt.
5. De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Ook dient de Svb het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij geen proceskostenveroordeling is uitgesproken;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.500,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en H. Lagas en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 14 AKW
1. De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat. (…).
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken gegevens.
3. Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. (…)
Artikel 8:75 Awb
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
(…)

Voetnoten

1.Artikel 14, derde lid, van de Algemene kinderbijslagwet.
2.Algemene kinderbijslagwet.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie uitspraak van de Raad van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3416.
5.Zie Kamerstukken II 2014/15, 34273, nr. 3, p. 2.