4.5.De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep niet verschoonbaar is. De Raad ziet ook op dit punt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waar de rechtbank dit oordeel op baseert. De door appellante aangevoerde redenen zijn onvoldoende om tot het oordeel te komen dat zij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest om tijdig bezwaar te maken.
Geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
4.6.1.Het verzoek van appellante van 8 april 2021 houdt in dat de Svb terugkomt van zijn besluit van 7 maart 2005. De Svb heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Het gaat in dit geval om een duuraanspraak.
4.6.2.In zo’n geval toetst de bestuursrechter voor de periode vóór het verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.Wat betreft de periode na het verzoek moet een minder terughoudende toetsing worden gehanteerd. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen.
4.6.3.Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.6.4.Appellante heeft gesteld dat sprake is van nieuwe feiten op grond waarvan de Svb een volledig ouderdomspensioen moet toekennen.
4.6.5.De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad verwijst in dit verband naar wat de rechtbank hierover heeft overwogen. Appellante heeft in bezwaar geen stukken overgelegd die zulke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bevatten.
Geen onmiskenbaar onjuist of evident onredelijk besluit
4.7.1.Appellante heeft gesteld dat het besluit van 7 maart 2005 onmiskenbaar onjuist is en dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Deze beroepsgronden van appellante slagen niet om de volgende redenen.
4.7.2.Het criterium om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit heeft de Svb uitgewerkt in beleidsregel SB1076. Wanneer een besluit onmiskenbaar onjuist moet worden geacht, acht de Svb zich in redelijkheid gehouden om hiervan terug te komen. De Raad heeft al eerder geoordeeld dat dit beleid de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.7.3.Appellante heeft gesteld dat besluit van 7 maart 2005 onjuist is omdat daarin ten onrechte is vastgesteld dat zij vanaf 1955 tot 1990 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Appellante vindt dat voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, van de AOW en artikel 55 van de AOW ook degene die toen in Suriname woonde (en werkte) ingezetene van het Koninkrijk was en als ingezetene van Nederland moet worden beschouwd en dat sprake is van ongelijke behandeling naar woonplaats.
4.7.4.De Raad is het eens met de conclusie van de rechtbank dat wat appellante heeft aangevoerd over het ingezetenschap en de ongelijke behandeling naar woonplaats niet tot het oordeel leidt dat appellante langer verzekerd is geweest voor de AOW dan de Svb heeft vastgesteld. De Raad verwijst naar overweging 8 van de aangevallen uitspraak. De Raad is het geheel eens met die overweging van de rechtbank en neemt die over. Hieruit volgt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellante niet verzekerd was in de periode van 1957 tot 1990. Het besluit van 7 maart 2005 is daarom juist. Er is dus geen sprake van een situatie waarin een besluit, dat in rechte vaststaat, onmiskenbaar onjuist is als bedoeld in beleidsregel SB1076 van de Svb. Ook is het bestreden besluit niet evident onredelijk.
Geen recht op het maximale ouderdomspensioen vanaf 8 april 2021