ECLI:NL:CRVB:2024:401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/229 CRTV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie transitievergoeding door Uwv wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante, een ex-werkgever, had een transitievergoeding van € 23.250,- (bruto) aan een werkneemster betaald en verzocht om compensatie van deze vergoeding. Het Uwv had de aanvraag afgewezen op basis van de reden dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en niet wegens ziekte of gebreken van de werkneemster. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2022 bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de afwijzing van het Uwv terecht was. De Raad benadrukte dat de werkgever moet aantonen dat aan de voorwaarden voor compensatie is voldaan, en dat in dit geval niet was aangetoond dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verband hield met ziekte of gebreken van de werkneemster. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en geconcludeerd dat de weigering om de transitievergoeding te compenseren in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/229 CRTV
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 december 2022, 21/2970 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [Vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht de aanvraag van appellante om compensatie van de door appellante aan werkneemster betaalde transitievergoeding van
€ 23.250,- (bruto) heeft afgewezen. Compensatie van de transitievergoeding is geweigerd omdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en niet omdat werkneemster wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv in deze uitspraak.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I.C. Holtkamp hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 januari 2024. Voor appellante is
mr. Holtkamp verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Op 6 oktober 2006 is [Werkneemster] (hierna: werkneemster) in dienst getreden bij appellante in de functie van [Functie] . Op 2 oktober 2018 is werkneemster wegens ziekte uitgevallen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 september 2020 met ingang van
29 september 2020 aan werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en komen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
1.2.
Werkneemster heeft de kantonrechter nog voor het besluit over haar recht op een
WIA-uitkering was genomen, verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen haar en appellante te ontbinden. Op 24 augustus 2020, tijdens de zitting ter zake van het ontbindingsverzoek, hebben partijen een schikking getroffen. Bij beschikking van 28 augustus 2020 heeft de kantonrechter, in aansluiting op die schikking, de arbeidsovereenkomst tussen werkneemster en appellante met ingang van 1 oktober 2020 ontbonden. In de beschikking van de kantonrechter is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
2.2.
[appellante] heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde
arbeidsverhouding dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd
behoort te eindigen.
2.4.
[Werkneemster] is thans arbeidsongeschikt, maar vaststaat dat het ontbindingsverzoek daarmee geen verband houdt.
In het dictum van de beschikking is het volgende vermeld:
3.2.
veroordeelt [appellante] om aan [Werkneemster] een beëindigingsvergoeding te betalen van € 23.250,- (bruto);”
1.3.
Appellante heeft het Uwv verzocht om vergoeding (compensatie) van de door haar aan werkneemster betaalde transitievergoeding. Bij besluit van 8 maart 2021 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om compensatie van de door appellante aan werkneemster betaalde transitievergoeding van € 23.250,- (bruto) afgewezen.
1.4.
Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een beslissing op bezwaar van 20 mei 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellante om compensatie van de door appellante aan werkneemster betaalde transitievergoeding terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat appellante en werkneemster bij de kantonrechter tot een overeenkomst zijn gekomen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Verder is niet in geschil dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. In de beschikking van de kantonrechter staat expliciet vermeld dat vaststaat dat het verzoek van werkneemster tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van werkneemster. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de periode van twee jaar omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten. De strekking van de wet, noch de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:673e, eerste lid, van het BW bieden aanknopingspunten voor een ander oordeel.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat haar niet zou mogen worden tegengeworpen dat werkneemster de kantonrechter heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, wat heeft geleid tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een vaststellingsovereenkomst en een ontbindingsbeschikking van de kantonrechter. Ook heeft appellante herhaald dat de uitleg die het Uwv aan artikel 7:673e, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW heeft gegeven niet in overeenstemming is met het doel van de wet en de gangbare rechtspraktijk. Volgens appellante had het Uwv de betaalde transitievergoeding in haar situatie moeten compenseren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van deze zaak belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen [1] , zijn in het eerste lid van artikel 7:673e van het BW de (cumulatieve) voorwaarden geformuleerd waaraan moet zijn voldaan voor het recht op compensatie: de werkgever is in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd én de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de periode, bedoeld in artikel 7:670, lid 1, onderdeel a, en lid 11, van het BW, omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten. Als aan deze (cumulatieve) voorwaarden is voldaan, verstrekt het Uwv op verzoek van de werkgever een compensatie.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden daarom onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat ter zitting namens appellante is toegelicht dat ten tijde van het verzoek van werkneemster tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie tussen appellante en werkneemster en dat dit voor appellante – als goed werkgever – de reden is geweest om bij de kantonrechter met het verzoek van werkneemster in te stemmen. De stelling van appellante dat het Uwv nader onderzoek had moeten doen naar de feitelijke situatie die vooraf ging aan het ontbindingsverzoek, slaagt niet. Het ligt in de eerste plaats op de weg van appellante, als aanvrager, om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding wordt voldaan. Aan appellante kan worden toegegeven dat uit andere stukken dan de vaststellingsovereenkomst en de beschikking van de kantonrechter zou kunnen volgen dat de reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor appellante niet een verstoorde arbeidsrelatie betreft, zoals neergelegd in de beschikking van de kantonrechter, maar de arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Appellante heeft in dit geval echter geen stukken ingebracht die een aanknopingspunt vormen om een dergelijke stelling aannemelijk te maken.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673e, eerste lid, van het BW dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de periode van twee jaar omdat de werkneemster wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om de transitievergoeding te compenseren in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M.L. Noort en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 670, boek 7 van het BW luidt, voor zover van belang:
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…).
11. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd: (…)
Artikel 673, boek 7 van het BW luidt ten tijde en voor zover hier van belang:
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden.
b. de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
door de werknemer is opgezegd;
op verzoek van de werknemer is ontbonden; of
na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.
4.1.3. Artikel 673e, boek 7 BW luidt, voor zover van belang:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
2. (…)
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:445, en de uitspraak van de