ECLI:NL:CRVB:2024:374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
22/3297 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag voor zoon woonachtig in Marokko en de toepassing van het NMV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor de zoon van appellant, die in Marokko woonde. De aanvraag voor kinderbijslag over de eerste twee kwartalen van 2019 werd afgewezen omdat de zoon op de eerste dag van het kwartaal niet in Nederland woonde, zoals bepaald in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellant stelde dat het verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko van toepassing was, maar de Raad oordeelde dat dit verdrag niet op appellant van toepassing was, omdat hij geen werknemer of gelijkgestelde was in de zin van het verdrag. De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag, omdat hij niet onder de personele werkingssfeer van het NMV viel. De Raad oordeelde dat de afspraken tussen appellant en de werkgever niet kwalificeerden als een arbeidsovereenkomst, omdat er geen gezagsverhouding was en appellant niet verplicht was om de werkzaamheden persoonlijk uit te voeren. De Raad bevestigde dat de afwijzing van de aanvraag voor kinderbijslag terecht was en dat appellant geen recht had op kinderbijslag voor de genoemde periode.

Uitspraak

22/3297 AKW
Datum uitspraak: 23 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2022, 21/1759 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag van kinderbijslag over de eerste twee kwartalen van 2019 terecht in stand gelaten. De zoon van appellant woonde toen in Marokko, zodat hij op grond van de Algemene kinderbijslagwet geen recht had op kinderbijslag. Op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko had appellant ook geen recht op kinderbijslag, omdat dit verdrag niet op appellant van toepassing was. Appellant was namelijk geen werknemer of daarmee gelijkgesteld zoals bedoeld in dat verdrag.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. O.H.G. Daane Bolier, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 november 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. N. Diamant.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Totstandkoming van het bestreden besluit 1
1.1.
Appellant heeft in 2012 gedurende vijf weken gewerkt als krantenbezorger voor [ naam X] BV, gevestigd in [vestigingsplaats] ( [X] ).
1.2.
Appellant heeft op 20 oktober 2018 kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon Yassine die in Marokko woont. Met een besluit van 12 juni 2019 heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2019 voor zijn zoon afgewezen.
1.3.
Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 9 juli 2019 (bestreden besluit 1) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Volgens de Svb heeft appellant geen recht op kinderbijslag over het eerste en tweede kwartaal van 2019, omdat de zoon van appellant in Marokko woont en het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) niet van toepassing is. Appellant valt volgens de Svb namelijk niet onder de personele werkingssfeer van het NMV, omdat appellant geen werknemer of een met een werknemer gelijkgestelde is of is geweest.
1.4.
Yassine woont, samen met zijn moeder, sinds het derde kwartaal van 2019 in Nederland bij appellant.
1.5.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 15 oktober 2020 een tussenuitspraak gedaan.
Tussenuitspraak van de rechtbank en bestreden besluit 2
1.6.
In de tussenuitspraak is geconcludeerd dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft verricht om te bepalen of appellant werknemer is. Volgens de rechtbank is de vaststelling van het ontbreken van de afdracht van premies werknemersverzekeringen en het raadplegen van Suwinet onvoldoende voor de conclusie dat appellant geen werknemer is. De rechtbank vindt dat onvoldoende is onderbouwd dat appellant geen loon is uitbetaald, terwijl appellant met een bedrag in een payrollsysteem van een verspreidingsbedrijf staat vermeld en dat bedrag overeenkomt met een bedrag dat in dezelfde periode op zijn bankrekening is gestort. De rechtbank wijst op een screenshot van een systeem van januari 2012 met de vermelding CDProfit en op een bankafschrift van appellant van 14 februari 2012. Ook is onvoldoende onderbouwd dat appellant geen verplichting had tot het persoonlijk verrichten van arbeid, omdat het eigen bezorgnummer, dat appellant kennelijk had, daarop zou kunnen duiden.
1.7.
De Svb heeft met zijn brief van 19 oktober 2020 de motivering van bestreden besluit 1 aangevuld. Met de uitspraak van 23 december 2020 heeft de rechtbank bestreden besluit 1 vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De reden voor de rechtbank om het bestreden besluit te vernietigen is dat de Svb geen nader onderzoek heeft verricht naar de wijze waarop appellant zijn werkzaamheden heeft verricht en welke afspraken appellant daarover heeft gemaakt met [X] .
1.8.
De Svb heeft aanvullende informatie ingewonnen bij [X] . [X] heeft verklaard dat appellant op basis van een bezorgovereenkomst vanaf januari 2012 gedurende vijf weken een krantenwijk heeft gelopen, waarvoor [X] een vergoeding van € 67,36 heeft betaald. [X] kan geen bezorgovereenkomst meer overleggen. De gegevens van appellant zijn niet bewaard, omdat de bewaartermijn is verstreken en [X] bovendien van systeem is veranderd. [X] heeft op verdere vragen van de Svb geantwoord dat appellant bij [X] heeft gewerkt maar de werkzaamheden mocht uitbesteden. Volgens [X] heeft appellant bezorginstructies ontvangen bij overname van de krantenwijk. De uitbetaling is via het uitbetalingssysteem van [X] verlopen.
1.9.
Met een besluit van 4 maart 2021 (bestreden besluit 2) is de Svb opnieuw gebleven bij de afwijzing van de aanvraag. Na het inwinnen van de aanvullende informatie heeft de Svb geconcludeerd dat appellant geen werknemer of een met een werknemer gelijkgestelde is of is geweest. Volgens de Svb heeft appellant zijn werk als krantenbezorger niet in dienstbetrekking verricht, omdat hij niet verplicht was de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. Verder stelt de Svb dat er geen fictieve dienstbetrekking was, omdat appellant niet via een payroll-organisatie is uitbetaald. De stagewerkzaamheden zijn volgens de Svb ook niet in dienstbetrekking verricht, omdat appellant er geen beloning voor ontving.
1.10.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvraag voor kinderbijslag terecht is afgewezen, omdat appellant niet kan worden aangemerkt als een werknemer of een met hen gelijkgestelde in de zin van artikel 2, eerste lid, van het NMV. Volgens de rechtbank moet de overeenkomst van appellant met [X] worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit 2 in stand heeft gelaten aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De AKW [1] regelt wie er recht heeft op kinderbijslag. In beginsel is een ieder die in Nederland woont, verzekerd voor kinderbijslag. Op grond van artikel 7b, eerste lid, van de AKW heeft de verzekerde echter geen recht op kinderbijslag voor een kind dat op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont. Yassine woonde in het eerste en tweede kwartaal van 2019 in Marokko, wat betekent dat appellant op grond van de AKW toen geen recht had op kinderbijslag.
4.2.
Op grond van artikel 5 van het NMV kan toch recht op kinderbijslag bestaan. De aanvrager van kinderbijslag moet dan onder de personele werkingssfeer van het verdrag vallen, wil het verdrag van toepassing zijn. Dat is op grond van artikel 2 van het NMV het geval als appellant werknemer of daarmee gelijkgestelde is of is geweest.
4.3.
De Raad oordeelt dat appellant geen werknemer en ook geen gelijkgestelde is of is geweest in de zin van artikel 2 van het NMV.
4.4.
Of iemand werknemer is in de zin van het NMV wordt vastgesteld conform de nationale wetgeving. Voor de invulling van het begrip werknemer heeft de Svb aansluiting gezocht bij artikel 3 van de WW. [2] De Raad kan dit (in onderhavige zaak) volgen. In deze bepaling wordt als werknemer aangemerkt de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
4.5.
Naar vaste rechtspraak is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake, als betrokkene werkt op basis van een arbeidsovereenkomst. [3] Artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, moet door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf [4] worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [5]
4.6.
Voor die beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst kunnen onder meer van belang zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht, het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, de hoogte van deze beloningen, en de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt. Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht. [6]
4.7.
Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. [7]
4.8.1.
Partijen zijn het er niet over eens wat er destijds tussen [X] en appellant is afgesproken. Appellant stelt dat sprake was een arbeidsovereenkomst. De Svb meent dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst omdat appellant niet verplicht was de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. Vast staat dat de werkzaamheden voor [X] vijf weken hebben geduurd en dat daarvoor geen afdracht van premies werknemersverzekeringen heeft plaatsgevonden. Ook staat vast dat appellant eenmalig een vergoeding van € 67,36 heeft ontvangen en geen loon naar inspanningen per uur. Namens appellant is op de zitting toegelicht dat zijn werk als bezorger in januari 2012 vijf weken heeft geduurd en dat hij één keer per week op zaterdag folders en/of de wijkkrant ontving die hij op zaterdag of zondag moest bezorgen. Op basis hiervan oordeelt de Raad dat een wezenlijk element om een arbeidsovereenkomst aan te nemen ontbreekt, namelijk dat er sprake is van een gezagsverhouding. Appellant had immers niet de verplichting om het werk persoonlijk te verrichten. Het ging hier ook om eenvoudig werk, waarbij appellant zelf zijn werktijden kon bepalen, de vrijheid had om het werk naar eigen inzicht in te delen en hij kon zich laten vervangen. Het gegeven dat appellant een vast bedrag voor het werk heeft gekregen, ondersteunt de stelling dat het werk gedaan moest worden maar dat het aan appellant was om te bepalen hoe hij dat deed en of hij dat zelf deed. De overige door appellant aangevoerde omstandigheden laten de balans niet omslaan naar het aannemen van een arbeidsovereenkomst.
4.8.2.
Uit het voorgaande volgt dat de destijds gemaakte afspraken niet kwalificeren als een arbeidsovereenkomst. De Raad volgt daarom niet de stelling van appellant dat hij zijn werk als bezorger voor [X] in 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst heeft verricht.
4.9.
De Raad volgt evenmin de stelling van appellant dat hij als gelijkgestelde kon worden beschouwd in de zin van artikel 2 van het NMV. Appellant heeft niet gewerkt in een fictieve dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de WW. Ook ontvangt appellant geen uitkering op grond van een van de werknemersverzekeringswetten maar ontvangt hij een uitkering op grond van de Wajong. [8]
4.10.
Tot slot is voor de vraag of appellant gelijkgestelde is in de zin van artikel 2 van het NMV niet van belang of appellant als zelfstandige kan worden aangemerkt. Appellant heeft gewezen op de Overeenkomst van 28 april 1966 tussen Nederland, Frankrijk en Polen [9] en heeft gesteld dat naar analogie daarvan de personele werkingssfeer van het NMV zelfstandigen dient te omvatten. Dit betoog volgt de Raad niet, omdat er geen reden is om aan te nemen dat de personele werkingssfeer van deze Overeenkomst en die van het NMV dezelfde reikwijdte hebben.

Conclusie en gevolgen

4.11.
Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van kinderbijslag in stand blijft en appellant geen recht heeft op kinderbijslag over het eerste en tweede kwartaal van 2019. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en M.L. Noort en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2024.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV)
Artikel 2, eerste lid, van het NMV
Tenzij in dit Verdrag anders wordt bepaald, is dit Verdrag van toepassing op de werknemers of de met hen gelijkgestelden op wie de wettelijke regelingen van een van de Verdragsluitende Partijen van toepassing zijn of geweest zijn en die onderdaan zijn van een van de Partijen, alsmede op hun gezinsleden en hun nabestaanden.
Artikel 5, eerste lid, van het NMV
De kinderbijslagen, verkregen op grond van de wettelijke regelingen van een van de Verdragsluitende Partijen, kunnen op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt.
Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Artikel 7b, eerste lid, van de AKW
Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
Werkloosheidswet (WW)
Artikel 3, eerste lid, van de WW
Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Werkloosheidswet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785.
4.Uitspraak van de Hoge Raad (HR) van 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de HR van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en de uitspraak van de HR van 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8926.
6.Uitspraak van de HR van 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443 (Deliveroo).
7.Uitspraak van de HR van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (Participatieplaats) en uitspraak van de HR van 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443 (Deliveroo).
8.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
9.Tractatenblad 1968, 163.