ECLI:NL:CRVB:2024:370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23/169 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging nabestaandenuitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep staat de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellante centraal. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de uitkering per 1 november 2019 beëindigd, omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt zou zijn. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het aanvullende medische onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er voldoende rekening is gehouden met de culturele achtergrond van appellante. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering, maar de Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft gehandeld. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling. De Raad concludeert dat appellante op de datum in geding niet meer recht had op de nabestaandenuitkering, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/169 ANW
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 november 2022, 20/5810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze uitspraak staat de vraag centraal of de Svb terecht de nabestaandenuitkering van appellante per 1 november 2019 heeft beëindigd, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat het in beroep uitgevoerde aanvullende medische onderzoek naar de belastbaarheid van appellante zorgvuldig is verricht en dat bij het afnemen van de tests voldoende rekening is gehouden met haar culturele achtergrond. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Sarrari, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een nader stuk ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sarrari. Als tolk is verschenen B. el Manouzi. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW [1] in verband met het overlijden van haar echtgenoot op [datum] 2018.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv [2] op verzoek van de Svb medisch en arbeidskundig onderzoek gedaan naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Het Uwv heeft de Svb bij brief van 4 juli 2019 laten weten dat appellante, ondanks de vastgestelde beperkingen, minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Aan dit oordeel liggen het rapport van de verzekeringsarts van 26 juni 2019, waarbij informatie van de huisarts van appellante is betrokken, en het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 juli 2019 ten grondslag.
1.3.
Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellante met ingang van 1 november 2019 beëindigd, omdat zij niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering.
1.4.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij een verslag ingezonden van 18 april 2019 van een psychodiagnostisch onderzoek uitgevoerd in opdracht van MEE West-Brabant, waarin wordt gesteld dat arbeid voor appellante niet haalbaar lijkt. De Svb heeft het Uwv het bezwaarschrift en het psychodiagnostisch onderzoek voorgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 10 januari 2020 en 6 maart 2020 in het psychodiagnostisch onderzoek geen aanleiding gezien het medische standpunt met betrekking tot de belastbaarheid van appellante te wijzigen. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat het psychodiagnostisch onderzoek niet is aangepast aan de taalvaardigheid van appellante en dat er vragen te stellen zijn met betrekking tot de impact van de begeleiding van appelante tijdens de test, waardoor de resultaten van het onderzoek niet valide zijn.
1.5.
De Svb heeft het bezwaar met een besluit van 10 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Volgens de Svb wordt het advies van het Uwv dat appellante voor minder dan 45% arbeidsongeschikt moet worden geacht gedragen door het verrichte onderzoek en heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de door appellante aangevoerde beperkingen. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het medisch onderzoek in het kader van de herbeoordeling en in de bezwaarfase, voldoende zorgvuldig plaatsgevonden. In beroep heeft appellante een expertiserapport van het Expertise Instituut van 26 februari 2021 ingebracht. Dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om van zijn ingenomen standpunt af te wijken. Wel meent deze arts dat aanvullend psychiatrisch en neuropsychologisch onderzoek gewenst is. Op verzoek van de rechtbank heeft de Svb appellante opnieuw laten onderzoeken. Op 15 november 2021 is een rapport uitgebracht door psychiater Lam en neuropsycholoog De Jonghe, beide van DC Verzuim Diagnostiek. Lam concludeert dat het bij dit psychiatrisch onderzoek niet goed mogelijk was een betrouwbare psychiatrische expertise uit te voeren en tot adequate diagnostiek te komen. De Jonghe heeft appellante gezien en het dossier bestudeerd. Ook zijn symptoomvaliditeitstesten afgenomen, waarbij zeer afwijkende uitslagen worden gezien die in feite niet beter zijn dan bij willekeurige antwoorden. De Jonghe constateert inconsequenties tussen symptoomvaliditeitstesten en functioneren. De testuitslagen kunnen niet zonder meer als betrouwbaar worden geïnterpreteerd. Er worden evidente aanwijzingen gevonden voor zowel onderpresteren als overrapporteren van klachten.
2.2.
In reactie heeft appellante om nieuw onderzoek verzocht en aangevoerd dat in het aanvullend onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met haar culturele achtergrond. Zij heeft een aanvullend rapport ingezonden van het Expertise Instituut van 29 april 2022. De rechtbank is echter van oordeel dat het door DC Verzuim Diagnostiek verrichte onderzoek zorgvuldig is geweest. Er is voldoende rekening gehouden met de taalbarrière van appellante door inzet van een tolk en er zijn aangepaste tests afgenomen waarbij gebruik is gemaakt van pictogrammen. De rechtbank hecht meer waarde aan deze rapporten dan aan het door appellante ingebrachte aanvullend rapport, omdat de opstellers van DC Verzuim Diagnostiek deskundig zijn op het gebied van psychiatrie en neuropsychologie. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige, omdat de deskundigen hebben aangegeven dat een nieuw onderzoek door een specialist in interculturele psychiatrie niets zou kunnen toevoegen aan hun onderzoek. Op grond van deze rapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 november 2021 een nieuwe FML opgesteld, waarin geen beperkingen wegens ziekte of gebrek zijn aangenomen. Dat appellante beperkingen ervaart vanwege haar sociaal isolement, culturele achtergrond en taalachterstand wil de rechtbank aannemen, maar deze beperkingen berusten niet op een medische grondslag en kunnen niet worden meegenomen. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante zoals opgenomen in de FML onjuist is. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd ook geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in het arbeidsdeskundig onderzoek in beroep voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid niet passend zouden zijn, of dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet juist zou zijn berekend. De Svb heeft dan ook terecht de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op minder dan 45% en op grond daarvan de uitkering beëindigd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij op de datum in geding, 1 november 2019, arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Appellante is van mening dat het in beroep uitgevoerde onderzoek door De Jonghe en Lam onzorgvuldig is geweest en is het niet eens met de conclusies daarvan. Bij dat onderzoek is volgens appellante geen rekening gehouden met haar culturele achtergrond en mogelijk verstandelijke beperking. Appellante vraagt de Raad om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Tot slot is gesteld dat appellante de geduide functies niet kan uitvoeren.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb heeft gevraagd om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de beëindiging van de nabestaandenuitkering per 1 november 2019 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geschil is of appellante op grond van artikel 14, eerste lid, van de ANW ook na 1 november 2019 nog recht heeft op een nabestaandenuitkering. Het gaat daarbij om de vraag of appellant meer dan 45% arbeidsongeschikt was. [3]
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in de kern een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en de motivering waarop dat berust en verwijst daarnaar. Naar aanleiding van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd wordt daaraan nog het volgende toegevoegd.
4.3.
De neuropsycholoog heeft bij zijn onderzoek gebruik gemaakt van performance/symptoomvaliditeitstests. Daarbij is rekening gehouden met de taalbarrière van appellante door de inzet van een Tamazight sprekende collega psycholoog en door het gebruik van fotoafbeeldingen van een geheugentest in plaats van de originele pentekening versie. Uit het rapport van 15 november 2021 blijkt dat sommige scores zo afwijkend waren, dat deze in feite vergelijkbaar waren met het willekeurig antwoord geven én bovendien lag de score soms onder kans niveau. Met name dit laatste wijst er volgens de neuropsycholoog op dat appellante weet had van de foute antwoorden die zij gaf. Daarnaast lijkt de observatie dat appellante gebruiksvoorwerpen niet herkent inconsistent met zelfstandig wonen. Afwijkende uitslagen op performance validiteitstests zijn niet zonder meer te verklaren door een eventuele ontwikkelingsachterstand, omdat het vaak om zeer eenvoudige herkenningstaken gaat. De psychiater concludeert dat bij appellante sprake lijkt te zijn van verhoogde suggestibiliteit met name ten aanzien van het geheugen. Gelet op het bovenstaande volgt de Raad appellante niet in haar stelling dat bij het onderzoek geen rekening is gehouden met haar culturele achtergrond en de gestelde mogelijke verstandelijke beperking.
4.4.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de Svb terecht de nabestaandenuitkering van appellante per 1 november 2019 heeft beëindigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M.L. Noort en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 14 Algemene nabestaandenwet
1. Recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
a. een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
b. arbeidsongeschikt is
1°.op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of
2°.op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1° en 2° bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren.
(…)
Artikel 11 Algemene nabestaandenwet
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2 In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Algemene Nabestaandenwet.
2.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3.Zie uitspraak van de Raad van 20 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2260, r.o. 4.1.1.