Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
H.M.Th. Offermans als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 23 oktober 2018 een rapport uitgebracht. De deskundige heeft geconcludeerd dat bij appellant op de datum in geding sprake was van elleboog- en heupbeperkingen en beperkingen als gevolg van het Raynaudsyndroom en dat de beperkingen als gevolg van de degeneratieve afwijkingen aan beide heupgewrichten voor lopen, lopen tijdens het werk, zitten, staan, staan tijdens het werk en afwisseling van houding door het Uwv onvoldoende zijn meegenomen. Ten aanzien van de toestand van de elleboog, het Raynaudsyndroom en de cardiale status quo heeft de deskundige geen aanleiding gezien om de FML bij te stellen. Ook heeft de deskundige geen aanleiding gezien voor urenbeperking. Naar aanleiding van een reactie van appellant heeft de deskundige bij brief van 15 februari 2019 zijn conclusie ten aanzien van de belastbaarheid aangescherpt, in die zin dat appellant ook beperkt is tot het één keer op- en aflopen van een trap en voor het overige zijn oordeel over de belastbaarheid van appellant per 13 mei 2013 ongewijzigd gehandhaafd. Daarbij heeft de deskundige nog opgemerkt dat het oordeel van een door appellant ingeschakelde verzekeringsarts over het aspect reiken per 18 januari 2017 niet relevant is voor wat betreft de datum in geding van 13 mei 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft zich niet kunnen vinden in de door de deskundige aangenomen aanvullende beperkingen.
(SBC-code 315120), receptionist(e) (SBC-code 315150) en draadweefster/nadenlegster
(SBC-code 264122) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 73,47%. Bij besluit van 29 mei 2020 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 november 2013 opnieuw ongegrond verklaard, omdat de WIA-uitkering van appellant met ingang van 13 mei 2013 onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Brummen-rechtspraak leidt het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank ertoe dat de rechtbank in de nieuwe procedure moet uitgaan van de juistheid van haar eerdere oordeel voor zover zij daarbij bepaalde gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden dan wel van een gewijzigd rechtsregime. Die uitzonderingssituatie is niet aan de orde. Omdat appellant geen hoger beroep heeft ingesteld, staat in deze procedure nog slechts ter beoordeling of het Uwv op een goede wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank ten aanzien de aspecten lopen, lopen tijdens het werk, zitten, staan, staan tijdens het werk en afwisseling van houding. Dat betekent dat niet meer ter discussie kan staan wat appellant voor het overige heeft aangevoerd, zoals zijn stellingen over een urenbeperking, over het rapport van de deskundige en over de overige aspecten van de FML.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv aanvullend in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 1.297,51.