ECLI:NL:CRVB:2024:345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
22/2962 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1991, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van de conclusie dat zij op haar achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat zij op dat moment niet in staat was om te werken vanwege psychiatrische problematiek. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellante en dat er geen bewijs was dat appellante op haar achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij appellante ligt, vooral omdat het hier gaat om een laattijdige aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij op de relevante data over arbeidsvermogen beschikte.

Uitspraak

22/2962 WAJONG
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2022, 21/2512 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat zij achttien jaar is geworden (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Marges, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Marges. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1991, heeft met een door het Uwv op 8 januari 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarin is vermeld dat bij appellante sprake is van psychiatrische problematiek. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat onvoldoende medische gegevens beschikbaar zijn om de medische situatie op de achttiende verjaardag van appellante te beoordelen. Bij besluit van 23 april 2020 is appellante om deze reden te kennen gegeven dat geen beslissing wordt genomen op de aanvraag. Het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zijn motivering gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag arbeidsvermogen heeft en daarom niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op het achttiende jaar en de van belang zijnde periode daarna. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de klachten op mentaal gebied en de informatie van het DOK, de psycholoog en de huisarts. Naar het oordeel van de rechtbank is uitvoerig gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellante in staat is ten minste een uur aaneengesloten te werken en tenminste vier uur per dag belastbaar is. Dat appellante, mede door haar klachten en de zorg voor haar dochters, op dit moment een grote druk ervaart en zich niet in staat acht te participeren op de arbeidsmarkt, maakt niet dat de verzekeringsartsen de medische situatie ten tijde in geding onjuist hebben vastgesteld. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 augustus 2021 is benadrukt dat met de psychische kwetsbaarheid van appellante rekening is gehouden. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellante een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren en beschikt over basale werknemersvaardigheden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat zij tijdens de basis en middelbare schoolperiode getraumatiseerd is geraakt. Er was toen sprake van problemen met emotie-/agressieregulatie, stresshantering en PTSS. Appellante wijst op de gebeurtenissen tot aan haar achttiende jaar en stelt dat deze dermate ernstig en alarmerend zijn dat de verzekeringsarts diepgaander onderzoek had moeten doen naar de impact ervan op appellante. Wellicht was er dan verdergaande psychiatrische problematiek vastgesteld en had dit geleid tot meer beperkingen. Ook had bij de beoordeling betrokken moeten worden dat appellante sinds 2014/2015 als alleenstaande ouder de zorg voor twee kinderen had en het verrichten van werkzaamheden daarom niet haalbaar was, ook al zou hierbij rekening worden gehouden met haar beperkingen. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante onder meer informatie overgelegd van Bureau Jeugdzorg uit 2007 en 2008.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarin de weigering van de Wajong-uitkering is gehandhaafd, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan deze vier voorwaarden.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [Geboortedatum] 2009 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en de periode van vijf jaar daarna, arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 augustus 2023 gereageerd op de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van 10 september 2007 van de klinisch- en GZ-psycholoog en kinder- en jeugdpsychiater van Teylingereind, van de huisarts uit 2007 en 2008 en van Bureau Jeugdzorg uit 2007. Hij wordt erin gevolgd dat deze informatie ziet op het zestiende jaar van appellante en niet zonder meer kan worden toegepast op het achttiende jaar van appellante, ook omdat in de tussentijd nog behandelingen hebben plaatsgevonden.
4.5.
De Raad volgt appellante niet in haar betoog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf meer onderzoek had moeten doen. Het betreft hier namelijk een laattijdige aanvraag en volgens vaste rechtspraak [1] ligt de bewijslast dan bij de aanvrager omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
4.6.
Anders dan appellante ter zitting heeft herhaald, biedt de Wajong geen ruimte om rekening te houden met de omstandigheid dat zij de zorg heeft voor haar kinderen. [2]
4.7.
Het betoog van appellante dat zij geen arbeidsvermogen heeft omdat zij niet kan functioneren in een sociale werkomgeving faalt. De Raad wijst op de uitvoerige motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op pagina vijf van zijn rapport van 25 maart 2021. Daar onderbouwt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellante werkzaam kan zijn in een bedrijfscultuur waar de collega’s op de hoogte zijn van haar belemmeringen, interactie tot een minimum beperkt is en sprake is van een begripvolle leidinggevende. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder goed gemotiveerd dat aan deze voorwaarden wordt voldaan bij de voor appellante gekozen taak ‘invoeren gegevens’ (1601). Daarbij gaat het om routinematig werk zonder tussenmenselijke interactie. Appellante heeft niet onderbouwd waarom dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet juist is. In dit verband wordt benadrukt dat appellante omstreeks haar achttiende jaar en daarna verschillende MBO-diploma’s heeft gehaald en meerdere jaren heeft gewerkt. Zij heeft hiermee laten zien dat zij kan werken in een arbeidsorganisatie. Voor zover appellante stelt dat zij toen niet goed functioneerde, heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 25 oktober 2009 en vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en D.S. de Vries en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 7 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1632.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 9 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:919.