Uitspraak
19.1164 WAJONG
OVERWEGINGEN
BESLISSING
H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het Uwv. Appellant, geboren in 1975, had in 2002 een aanvraag ingediend die was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%. In 2016 diende hij opnieuw een aanvraag in, maar deze werd ook afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wajong. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat de beoordeling van de aanspraken van appellant diende te gebeuren op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), aangezien hij voor 1 januari 1980 was geboren. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat er geen bewijs was dat appellant op zijn achttiende verjaardag beperkingen had door ziekte of gebrek.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij al op jonge leeftijd beperkingen ondervond door de ziekte ITP, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bewijsrisico bij appellant lag vanwege de laattijdige aanvraag. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen gegevens waren die aantoonden dat appellant op zeventien- of achttienjarige leeftijd beperkingen had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.