ECLI:NL:CRVB:2024:319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake Wmo 2015 en Wlz indicatie
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. Voragen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf in stand gelaten. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, dat hem geen persoonsgebonden budget (pgb) had verstrekt voor ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had eerder een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura verstrekt, maar appellant had niet het volledige indicatiebesluit overgelegd, waardoor zijn recht op een maatwerkvoorziening niet kon worden vastgesteld.
Tijdens de zitting op 8 januari 2024 zijn zowel appellant als het college niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij inmiddels een GGZ-indicatie heeft gekregen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de melding van 31 mei 2021 is afgesloten. De Raad concludeert dat er geen procesbelang meer is, aangezien het resultaat van het hoger beroep geen feitelijke betekenis meer heeft voor appellant. Daarom is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en heeft appellant geen recht op vergoeding van proceskosten of griffierecht.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2024, met B.J. van de Griend als voorzitter en H.J. de Mooij en J. Brand als leden. De griffier was C.K. Teunissen. De beslissing is openbaar uitgesproken.