Uitspraak
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
.De minister heeft appellant verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door onjuiste/onvolledige aangifte(n) inkomstenbelasting in te dienen over de jaren 2014 tot en met 2017. Appellant en zijn partner doen gezamenlijk aangifte. In de aangiften over 2014 tot en met 2017 is de waarde van een buitenlandse beleggingsaccount van de partner van appellant ten onrechte niet vermeld. Doordat appellant geen of onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de aangiften, heeft hij niet voldaan aan de verhoogde graad van zorgvuldigheid die wordt verwacht van een ambtenaar van het ministerie van Financiën. Bij de hoogte van de straf heeft de minister betrokken dat er duidelijke regels gelden en dat aan de integriteit van (ambtenaren van) het ministerie van Financiën hoge eisen worden gesteld. Verder volhardt appellant in zijn standpunt dat hij niet verantwoordelijk is voor de aangifte van zijn partner en dat hij ook in de toekomst haar aangifte niet zal controleren. Dat appellant zijn leidinggevende heeft geïnformeerd en een lange en goede staat van dienst heeft, heeft de minister wel betrokken bij de bepaling van de strafmaat, maar dit rechtvaardigt – gegeven de omstandigheden – geen lagere straf, aldus de minister. Het feit dat appellant de onjuistheid van zijn handelen nog steeds niet (volledig) lijkt in te zien, vormt voor de minister een bevestiging dat het vertrouwen in appellant onherstelbaar is geschaad.