Uitspraak
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-.
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor algemene bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Appellante had in eerste instantie een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat zij het griffierecht niet had betaald. Appellante voerde aan dat zij in betalingsonmacht verkeerde, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet had aangetoond dat haar netto-inkomen onder de bijstandsnorm lag. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat zij de intrekking en terugvordering van de Tozo-bijstand niet had betwist. De Raad oordeelde verder dat de gestelde schade van appellante op voorhand onaannemelijk was. De Raad veroordeelde de Staat tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad verklaarde het hoger beroep van appellante tegen de tweede aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang was.