ECLI:NL:CRVB:2020:590
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en financiële draagkracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2020 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 29 oktober 2019, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht. Appellant had verzet aangetekend, stellende dat zijn toegang tot de rechter was belemmerd en dat de beoordeling van zijn financiële draagkracht niet correct was. Tijdens de zitting op 24 januari 2020 zijn beide partijen niet verschenen.
De Raad overwoog dat de eerdere uitspraak berustte op het feit dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant voerde aan dat hij niet in verzuim was en dat de uitspraak onvoldoende gemotiveerd was. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd gesteld dat bij onvoldoende financiële draagkracht de heffing van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. Dit belang is ook verankerd in artikel 6 van het EVRM.
De Raad heeft uiteengezet dat voor vrijstelling van het griffierecht aangetoond moet worden dat het netto-inkomen onder de 90% van de bijstandsnorm ligt en dat er geen vermogen is om het griffierecht te betalen. In dit geval heeft de Raad het verzoek om vrijstelling afgewezen, omdat het netto-inkomen van appellant niet onder de vereiste norm lag. Gezien de juiste procedurele afhandeling van het verzoek om vrijstelling, werd het verzet ongegrond verklaard en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier R.I.S. van Haaren, en werd openbaar uitgesproken op 6 maart 2020.