ECLI:NL:CRVB:2017:3195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
15/6787 WWAJ-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoekster een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. E.W. Akkerman, die de behandeling van haar hoger beroep leidde. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag in een geschil met de Raad van bestuur van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen. Tijdens de zitting op 12 juli 2017 heeft verzoekster's gemachtigde kritiek geuit op de kennis van mr. Akkerman over het dossier en beschuldigde hij hem van vooringenomenheid. Mr. Akkerman heeft echter aangegeven dat hij niet in de wraking berustte en heeft zijn standpunt toegelicht. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De Raad concludeert dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van mr. Akkerman. De kritische vragen die hij stelde tijdens de zitting zijn onderdeel van zijn taak als rechter en vormen geen aanwijzing voor vooringenomenheid. Het verzoek om wraking wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/6787 WWAJ-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
Datum uitspraak: 15 september 2017
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 september 2015, 14/9571, in een geding tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2017 door een meervoudige kamer van de Raad onder voorzitterschap van mr. E.W. Akkerman.
Bij brief van 19 juli 2017 heeft verzoekster verzocht om wraking van mr. Akkerman.
Mr. Akkerman heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoekster en mr. Akkerman zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 11 september 2017. Namens verzoekster is haar vader, [naam vader] , verschenen. Mr. Akkerman is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Aan het verzoek om wraking heeft verzoekster ten grondslag gelegd dat mr. Akkerman bij de behandeling op zitting het dossier niet kende en vooringenomen was door tijdens de zitting een standpunt in te nemen over door de gemachtigde van verzoekster ingenomen standpunten.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Tijdens de behandeling ter zitting op 12 juli 2017 heeft de gemachtigde van verzoekster onder meer gesteld dat, als hij het als leek bekijkt, verzoekster voldoet aan de voorwaarden voor een depressie. Mr. Akkerman zegt daarop: “Dan zegt u: als leek, dat is natuurlijk wat lastig hè in een procedure over medische zaken.” Namens verzoekster wordt dan gezegd: “Daar wil ik straks ook nog wat over zeggen.” Mr. Akkerman zegt dan: “Als ik naar de medische stukken kijk in het dossier kan ik het niet vinden.” Namens verzoekster wordt daarop gezegd: “U kunt niet vinden het stukje wat de bezwaarverzekeringsarts als inactiviteit benoemt?” Mr. Akkerman: “Dat staat me wel bij dat ik dat woord gelezen heb.” Namens verzoekster wordt daarop gezegd: “Het is zoals de verzekeringsarts het omschreef hoeft het geen depressie te zijn, dat ben ik denk ik helemaal met u eens. Alleen, wat is het dan wel? Kijk, de bezwaarverzekeringsarts heeft gezegd: het is PDD-NOS en voor de rest is het niks en ik denk dat het ook de rode draad is in mijn hele verhaal: wat is het wel? Daar wil ik het straks nog rustig met u over hebben, ik zeg ook niet … het heeft de symptomen van … zoals de bezwaarverzekeringsarts het omschreven heeft zijn het de symptomen van een depressie, kunnen het de symptomen van een depressie zijn, laat ik het dan zo formuleren.”
Mr. Akkerman: “Dan zeg ik weer, het is uw oordeel hè, als niet-medicus, u mag daar een oordeel over hebben, maar kan ik het ook in het dossier vinden in stukken van medici, neurologen eventueel?”
3.3.
Aan het slot van de behandeling ter zitting op 12 juli 2017 heeft mr. Akkerman nog het volgende gezegd: “Eén opmerking nog mijnerzijds, ik hoor u zeggen dat het een probleem is dat u geen arts bent, het is natuurlijk op zich geen probleem, wij zijn ook geen arts, u ook niet, en ik heb daarmee niet willen zeggen dat ik geen waarde hecht aan wat uw kijk is op de situatie, want u kent haar en wij niet en in die zin weegt het best mee, maar het is een andere weging dan een oordeel van een neuroloog of welke arts of specialist dan ook, dat heb ik willen aangeven.”
3.4.
Het is vaste rechtspraak dat het stellen van kritische vragen tot de taak van de rechter behoort en dat het stellen van die vragen geen zwaarwegende aanwijzing vormt voor vooringenomenheid van de rechter (uitspraak van 28 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1417). Dat wordt niet anders als in het kader van die vraagstelling door de rechter een (voorlopig) standpunt wordt geformuleerd, waarop partijen in het kader van de interactie tussen partijen en de rechter ter zitting kunnen reageren.
3.5.
In de woorden van mr. Akkerman wordt geen aanwijzing gevonden voor de schijn van vooringenomenheid. De strekking van de woorden van mr. Akkerman, zoals weergegeven
in 3.2, is geen andere dan het verzoek aan te geven of er een medisch stuk in het dossier zit, waarin de diagnose depressie wordt gesteld.
3.6.
Voor zover mr. Akkerman aan het slot van de behandeling ter zitting op 12 juli 2017 aan de gemachtigde van verzoekster heeft voorgehouden dat aan diens eigen oordeel over de medische situatie van verzoekster met de daaruit voortvloeiende beperkingen en arbeidsmogelijkheden niet dezelfde betekenis toekomt dan aan het oordeel van een arts daarover, vormt ook dit geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van
mr. Akkerman. Uit de reactie van mr. Akkerman blijkt niet dat hij zijn oordeel over het voorliggende geschil al had gevormd.
3.7.
Het verzoek wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.H. Bel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) L.V. van Donk

HD