In deze zaak heeft verzoekster een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. E.W. Akkerman, die de behandeling van haar hoger beroep leidde. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag in een geschil met de Raad van bestuur van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen. Tijdens de zitting op 12 juli 2017 heeft verzoekster's gemachtigde kritiek geuit op de kennis van mr. Akkerman over het dossier en beschuldigde hij hem van vooringenomenheid. Mr. Akkerman heeft echter aangegeven dat hij niet in de wraking berustte en heeft zijn standpunt toegelicht. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De Raad concludeert dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van mr. Akkerman. De kritische vragen die hij stelde tijdens de zitting zijn onderdeel van zijn taak als rechter en vormen geen aanwijzing voor vooringenomenheid. Het verzoek om wraking wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.