ECLI:NL:CRVB:2024:2406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
21/4112 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en overschrijding van de redelijke termijn in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid). Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 april 2024 aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen. De Raad heeft de overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase, met een totale overschrijding van één jaar en drie maanden. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 7.524,68 bedragen, en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft ook de wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 december 2024
21/4112 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2021, 19/3335 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.E. Mussche hoger beroep ingesteld en daarnaast verzocht om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft M. van Beem, psychiater, op 23 november 2022 een rapport uitgebracht. Partijen hebben op dit rapport gereageerd, waarna de deskundige zijn reactie heeft ingezonden. Het Uwv heeft daarop weer een reactie ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mussche. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik. Tijdens de zitting is namens appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft het onderzoek geschorst.
De deskundige heeft op 1 februari 2024 gereageerd op een nadere vraagstelling van de Raad. Mr. Mussche heeft op verzoek van de Raad haar reactie ingezonden.
Het Uwv heeft op 5 april 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 23 mei 2024 heeft mr. Mussche namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
1.3.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 april 2024 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. Het Uwv heeft daarbij ook de kosten van bezwaar vergoed.
Proceskosten
1.4.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 2.625,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 2 x 0,5 punt voor het geven van zienswijzen ten aanzien van deskundigenrapporten en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal een bedrag van € 4.375,-.
1.5.
De reiskosten die appellant voor het bijwonen van de zittingen heeft gemaakt, komen voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 22,- in beroep (voor het bijwonen van de zitting op 7 mei 2021 in ‘s-Hertogenbosch) en € 39,72 in hoger beroep (voor het bijwonen van de zitting op 6 december 2023 in Utrecht), in totaal € 61,72 De reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer tweede klas.
1.6.
Appellant heeft verzocht om vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken in verband met het inschakelen van deskundigen. Appellant heeft op 5 december 2023 en op 10 januari 2024 specificaties van de kosten overgelegd. Naar het oordeel van de Raad komen deze kosten gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. De kostenvergoeding voor de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, wordt berekend conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts). Daarbij geldt een maximaal uurtarief van respectievelijk € 129,63 (2020) en € 134,04 (2021) en dient er afgerond te worden op hele en halve uren. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat de op de facturen van Expertise Centrum MediLibra en De Bureaus genoemde administratieve en secretariële kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat artikel 1 van het Bpb niet in vergoeding van deze kosten voorziet. De door het Uwv te vergoeden kosten voor de ingeschakelde psychiater van het Expertise Centrum bedragen daarmee € 2.292,78, bestaande uit: 12 uur x € 129,63 € 1.555,56 en 5,5 uur x € 134,04 = € 737,22. De door het Uwv te vergoeden proceskosten voor de ingeschakelde medisch adviseur van De Bureaus bedragen: 2 uur (afgerond) x € 129,63 = € 259,26. Op grond van artikel 15 van het Bts worden de genoemde bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. De vergoeding voor deskundigenkosten bedraagt daarmee: € 2.774,26 + € 313,70 = € 3.087,96.
1.7.
Het bedrag dat het Uwv in totaal aan proceskosten in verband met de procedure in deze zaak moet vergoeden aan appellant komt daarmee met inachtneming van de hierboven genoemde totaalbedragen op € 7.524,68.
Griffierecht
2. Ook is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep (€ 47,-) en hoger beroep (€ 134,-) betaalde griffierecht, in totaal € 181,- aan appellant vergoedt.
Wettelijke rente
3. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te vergoeden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012. [1]
Redelijke termijn
4.1.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
4.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als de procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [2] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
4.3.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt. [3]
4.4.
In dit geval is het tegemoetkomend besluit op 5 april 2024 bekendgemaakt. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 29 januari 2019 tot de bekendmaking van het tegemoetkomend besluit heeft de procedure vijf jaar en drie maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met één jaar en drie maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.500,-.
4.5.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tot het bestreden besluit van 28 november 2019 (afgerond naar boven) elf maanden geduurd. Dit betekent dat in de bestuurlijke fase de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden. De behandeling van het beroep en hoger beroep heeft in totaal vier jaar en vier maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase is tien maanden Dat betekent dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is geschonden. Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van het Uwv onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [4] Het Uwv wordt volgens die methode veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 500,- (5/15e deel van € 1.500,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 1.000,- (10/15e deel van € 1.500,-).
4.6.
Er is aanleiding om de Staat en het Uwv beide voor de helft te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (1 punt met wegingsfactor 0,5), dus € 218,75 voor de Staat en € 218,75 voor het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van wettelijke rente zoals onder 3 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 218,75;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 7.524,68;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de door appellant betaalde griffierechten tot een bedrag van € 181,-.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
2.CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
3.CRvB 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91.
4.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.