ECLI:NL:CRVB:2024:2267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
24/665 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering en duurzaamheid van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant stelt dat hij op 29 april 2021, de datum van zijn aanvraag, duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad concludeert dat de besluitvorming zorgvuldig is geweest en dat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling. Appellant heeft ADHD en gedragsproblemen, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zijn situatie niet duurzaam is. De Raad wijst erop dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zijn standpunt ondersteunt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd en dat er mogelijkheden tot verbetering van appellants situatie zijn. De Raad bevestigt deze uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagt. De Raad benadrukt dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen, maar dat hij hierin niet is geslaagd.

Uitspraak

24/665 WAJONG
Datum uitspraak: 28 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 februari 2024, 22/22 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op 29 april 2021 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) duurzaam niet over arbeidsvermogen. Daarom had hij als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, hoger beroep ingesteld, en een nadere reactie en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2024. Appellant is met zijn ouders verschenen, bijgestaan door mr. Meulenberg-ten Hoor. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 2001. Hij heeft met een door het Uwv op 29 april 2021 ontvangen formulier een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Daarbij is vermeld dat appellant ADHD en gedragsproblemen heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van scholen, GGD Zuid Limburg, Riagg en de gemeente (toekenning voorziening voor jeugdhulp). Een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv hebben onderzoek verricht. Daaruit heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen heeft en dat dit ook op zijn achttiende verjaardag het geval was, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 22 juni 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 24 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ook heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd. De (verzekerings)artsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben deugdelijk gemotiveerd dat niet is uitgesloten dat appellant mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan ontwikkelen in de toekomst.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er voor ADHD verschillende medicatie beschikbaar is die de concentratie verbetert en zorgt voor een prikkeldemping, waardoor appellant ten minste één uur aaneengesloten zou kunnen werken. Appellant heeft deze medicijnen nog niet geprobeerd. Appellant mag zelf beslissen of hij medicatie neemt, maar dit betekent niet dat dit geen gevolgen heeft voor het recht op een Wajong-beoordeling.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook toegelicht dat er behandelmogelijkheden zijn voor de gedragsstoornis van appellant, welke dat zijn en wat de mogelijke resultaten van deze behandelingen zijn voor het ontwikkelen van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie voor appellant. Daarmee is voldoende gemotiveerd dat niet is uitgesloten dat appellant in de toekomst arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met het intelligentieniveau en het moeilijk lerend niveau van appellant, de ADHD en de gedragsstoornis, alsmede met de vertraagde spraak- en taalontwikkeling, mede in verband met de thuistaal van appellant (Sinti). Zonder nadere onderbouwing door appellant met nieuwe medische informatie is er geen aanleiding het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure is bovendien gebleken dat appellant in staat was een gesprek te voeren. Niet gebleken is dat appellant niet in staat is om de genoemde behandelingen te volgen. Dat appellant is opgegroeid in de Sinti-cultuur en dat dit zijn integratie moeilijker maakt is geen ziekte of gebrek waarmee rekening kan worden gehouden in de beoordeling.
2.4.
Het Uwv heeft onderkend dat appellant eerder begeleiding heeft gehad vanuit het speciaal basisonderwijs en van een maatschappelijk werker gedurende één jaar voor één uur per week. Van intensieve professionele begeleiding is echter nooit sprake is geweest. Zo is er alleen een psycholoog in beeld geweest voor een diagnosestelling. De behandelingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft genoemd heeft appellant nog niet gevolgd, terwijl uit de medische literatuur volgt dat deze behandelingen hem zouden kunnen baten en zouden kunnen leiden tot het ontwikkelen van arbeidsvermogen. Het Uwv is er niet vanuit gegaan dat appellant na de behandeling(en) geen enkele beperking meer zal hebben. Dat betekent echter niet dat appellant met de overige beperkingen geen taak in een arbeidsorganisatie zou kunnen verrichten.
2.5.
De rechtbank heeft appellants verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.
3.1.
Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de opmerking dat hij zelf de keuze heeft gemaakt om geen medicatie voor ADHD te gebruiken. Het Uwv brengt medicatie als een wondermiddel en gaat daarbij voorbij aan de overige zeer ernstige problematiek. Appellant heeft zijn bezwaren tegen de genoemde behandelmogelijkheden al eerder duidelijk gemotiveerd. Bovendien heeft appellant geen jonge leeftijd meer om nog met een behandeling te beginnen. Het Uwv heeft het over medicatie en behandelmogelijkheden, maar maakt op geen enkele wijze aannemelijk dat op basis hiervan de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellant zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de genoemde behandelingen tot een positieve gedragsverandering zullen leiden en dus tot basale werknemersvaardigheden, kan juist op basis van de wel aanwezige medische gegevens en resultaten van gevolgde behandelingen niet getrokken worden.
3.2.
Appellant is niet in staat tot het volgen van de genoemde behandelingen. Het Uwv heeft hiermee geen rekening gehouden. Appellant kan in het geheel geen gesprek voeren en
van een (normaal) gesprek met hem tijdens de hoorzitting was geen sprake.
3.3.
Dat uit de medische literatuur volgt dat de genoemde behandelingen appellant zouden kunnen baten kan volgens appellant niet gevolgd worden omdat behandelingen in zijn algemeenheid iedereen zouden kunnen baten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar uitspraken van de Raad 24 november 2020 en 28 april 2022. [1]
3.4.
Vanwege de ontstane twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling en in verband met het beginsel van wapengelijkheid (equality of arms) meent appellant dat een onafhankelijke deskundige moet worden benoemd.
Het standpunt van het Uwv
3.5.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant op 29 april 2021 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [2] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [3] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen [4] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [5]
4.3.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hogere beroep geen wezenlijk nieuwe argumenten genoemd en geen nieuwe medische informatie overgelegd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
4.5.
Appellant heeft zijn standpunt dat er geen behandelmogelijkheden (meer) zijn niet onderbouwd met medische stukken over al gevolgde behandelingen en/of medische stukken waaruit zou blijken dat appellant niet (meer) behandeld kan worden. Anders dan appellant veronderstelt is begeleiding op school en gedurende één jaar één uur per week individuele begeleiding op grond van de Jeugdwet niet gelijk te stellen met een medische behandeling door bijvoorbeeld een psycholoog. Uit het dossier blijkt dat appellant nog nooit enige vorm van professionele medische behandeling heeft gevolgd, bijvoorbeeld bij een psycholoog, een psychiater of een multidisciplinair team.
4.6.
Appellant stelt dat de verzekeringsartsen de mogelijke behandelingen te algemeen en te weinig toegespitst op de situatie van appellant hebben beschreven. De Raad volgt appellant daar niet in. In zijn rapport van 29 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aantal behandelingen genoemd en beschreven en uitgelegd dat en waarom de mogelijkheid bestaat dat de psychische toestand van appellant daardoor zal kunnen verbeteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij gebruik gemaakt van de aanwezige informatie en de kennis en wetenschap die er is over de aandoeningen van appellant. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich bij de beschrijving van de behandelmogelijkheden en de mogelijke resultaten daarvan heeft moeten beperken tot medische literatuur is niet onbegrijpelijk. Na het psychodiagnostisch onderzoek in 2010/2011 door het Riagg heeft er immers geen onderzoek of behandeling plaatsgevonden. Appellant is blijkens de stukken alleen in 2016 bij de huisarts geweest met een fractuur na een ongeval.
4.7.
Dat appellant niet in staat is om een behandeling te volgen omdat hij niet eens een normaal gesprek kan voeren, blijkt niet uit de in het dossier aanwezige medische informatie en het verslag van de hoorzitting. Ook tijdens het gecombineerde spreekuur van de primaire arts en de arbeidsdeskundige was het gesprek met appellant zeer moeizaam, maar met begeleiding (van zijn moeder) niet onmogelijk. De enkele mededeling van appellant, zonder medische onderbouwing, dat hij geen behandeling zou kunnen volgen vindt de Raad onvoldoende om aan te nemen dat geen enkele behandeling meer mogelijk zou zijn.
4.8.
Het beroep van appellant op de onder 3.3 genoemde uitspraken kan hem niet baten omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Bij appellant is niet gebleken van gevolgde behandelingen die onbetwist niet hebben geleid tot verbetering van zijn belastbaarheid en evenmin van een uit de handicap voortkomend onvermogen tot het volgen van een behandeling. In de genoemde uitspraken was dat wel het geval.
4.9.
Anders dan appellant veronderstelt heeft de verzekeringsarts de ADHD-medicatie niet voorgesteld als een wondermiddel. Uiteraard beslist appellant zelf of hij wel of geen medicatie wil gebruiken. De verzekeringsarts heeft, naar het oordeel van de Raad terecht, willen duiden dat de mogelijkheid van medicatie betekent dat er psychische verbetering mogelijk is en dat ook daarom het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is. Gezien de door het Uwv genoemde behandel- en medicatiemogelijkheden heeft het Uwv voldoende onderbouwd dat geen sprake is van een situatie dat appellant geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een zorgvuldige besluitvorming en dat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling. Appellant heeft in deze procedure voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische gegevens en daarmee tegenbewijs te leveren. Hij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door in de procedure stukken in te dienen. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen. Het beginsel van wapengelijkheid is in dit geval niet geschonden. Het door appellant gestelde financiële onvermogen kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.11.
Gelet op 4.1 tot en met 4.10 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op 29 april 2021 niet duurzaam was en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Daarom zal de Raad het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente afwijzen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit als voorzitter en D.S. de Vries en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.

(getekend) C.F.E. van Olden-Smit

(getekend) D. Kovac

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.CRvB 24 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2917 en CRvB 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:966.
2.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.
4.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
5.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.