ECLI:NL:CRVB:2024:2236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/1988 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen met terugwerkende kracht en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van de appellant, die zijn huwelijk niet had gemeld bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft het AOW-pensioen van appellant met terugwerkende kracht herzien naar de norm voor gehuwden, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de Svb in dit geval dringende redenen heeft om de terugwerkende kracht van de herziening te matigen met 50%. De rechtbank had de herziening in stand gehouden, maar de Raad vernietigt deze uitspraak en verklaart het beroep gegrond. De Svb had de herziening van het AOW-pensioen over de periode van juli 2018 tot en met augustus 2021 in stand gelaten, maar de Raad oordeelt dat de Svb onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de appellant. De Raad concludeert dat zowel de appellant als de Svb een rol hebben gespeeld in de teveelbetaling van het AOW-pensioen. De Svb moet de proceskosten van de appellant vergoeden.

Uitspraak

23/1988 AOW, 24/1855 AOW
Datum uitspraak: 21 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 mei 2023, 22/1371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de herziening van het AOW-pensioen van appellant en over de vraag of sprake is van een dringende reden om daarvan af te zien. De Svb ziet in de omstandigheden van het geval een dringende reden om de terugwerkende kracht van de herziening te matigen tot de helft. De Raad oordeelt dat de Svb de herziening niet verder heeft hoeven matigen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben schriftelijke vragen van de Raad beantwoord.
De Svb heeft op 23 juli 2024 een nieuw besluit genomen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 augustus 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans en mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant woont in Nederland. Op [datum] 2014 is hij gehuwd in Marokko. Zijn echtgenote woonde op dat moment in Marokko en is in juni 2021 naar Nederland verhuisd.
1.2.
Appellant heeft op 25 januari 2015 een aanvraag ingediend om een ouderdomspensioen op grond van de AOW. [1] Op de aanvraag staat vermeld dat hij ongehuwd is en alleen woont. Zijn huwelijk is daarin niet gemeld. De Svb heeft met een besluit van 11 februari 2015 met ingang van 3 mei 2015 een AOW-pensioen aan appellant toegekend naar de norm voor een ongehuwde.
1.3.
Appellant heeft bij de Svb een aanvraag gedaan voor de inkomensvoorzienig AIO. [2] Op deze aanvraag, die de Svb op 8 februari 2017 heeft ontvangen, heeft appellant gemeld dat hij een partner in Marokko heeft. Op 10 februari 2017 ontving de Svb een melding van de gemeente Den Haag dat appellant gehuwd is. Hierop heeft de Svb aanvullende informatie opgevraagd bij appellant over zijn leefsituatie. Omdat appellant de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd, heeft de Svb de aanvraag voor de AIO niet verder in behandeling genomen.
1.4.
Op 13 juli 2021 heeft appellant de Svb gemeld dat hij per 23 juni 2021 samenwoont met zijn echtgenote. Hierop heeft de Svb de BRP [3] geraadpleegd en geconstateerd dat appellant bij de aanvang van het AOW-pensioen al gehuwd was. Met een besluit van 27 september 2021 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met volledig terugwerkende kracht, per 3 mei 2015, herzien naar de norm voor een gehuwde.
1.5.
De Svb heeft dit besluit gehandhaafd met de beslissing op bezwaar van 19 januari 2022 (bestreden besluit). Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen door niet te melden dat hij gehuwd was. De Svb is op grond van de AOW in een geval als dit in beginsel verplicht te herzien met volledig terugwerkende kracht. Een dringende reden om daarvan af te zien is er in dit geval volgens de Svb niet.
1.6.
Op 23 februari 2022 heeft de Svb een besluit genomen over de terugvordering. Daarbij is het bedrag dat wordt teruggevorderd gematigd met 25%, omdat de Svb niet adequaat heeft gereageerd op het eerdere signaal uit 2017 dat appellant gehuwd is. Ook is een boete opgelegd vanwege overtreding van de inlichtingenplicht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit en de boete. De behandeling van dit bezwaar is aangehouden in afwachting van het verloop van de onderhavige procedure.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daarmee de herziening van het AOW-pensioen met volledig terugwerkende kracht in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het AOW-pensioen te hoog is vastgesteld omdat appellant bij de aanvraag niet heeft gemeld dat hij gehuwd is. De Svb was op grond van de wet verplicht het AOW-pensioen te herzien.
Nader besluit Svb
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft op 23 juli 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen, waarin het bezwaar tegen het besluit van 27 september 2021 alsnog gegrond is verklaard en de herziening wordt beperkt tot de periode van juli 2018 tot en met augustus 2021.
Het standpunt van appellant
3.2.
Appellant heeft aangevoerd dat op grond van dringende redenen zijn AOW-pensioen niet met terugwerkende kracht zou moeten worden herzien. Hij heeft de inlichtingenplicht niet geschonden en het is volledig aan de Svb te wijten dat hij teveel AOW-pensioen heeft ontvangen. Zijn huwelijk stond in de BRP vermeld. Ook stelt appellant dat hij er op mocht vertrouwen dat hij recht had op een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde.

Het oordeel van de Raad

4. De wettelijke regels die voor de beoordeling van deze zaak belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd
4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft de Svb bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit vernietigen, onder gegrondverklaring van het beroep.
Bestreden besluit 2 wordt in de procedure betrokken
4.2.
Aangezien appellant zich niet kan verenigen met bestreden besluit 2 wordt het hoger beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [4] en artikel 6:24 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
Juridisch kader: uitleg begrip dringende redenen in de rechtspraak verruimd
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant teveel AOW-pensioen heeft ontvangen. De Svb is dan gehouden het relevante besluit te herzien of in te trekken, tenzij sprake is van dringende redenen om hiervan af te zien. [5]
4.3.1.
In een tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van het begrip “dringende redenen” verruimd. [6] De Raad ziet de dringende redenen (voortaan) als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het bestuursorgaan zal zich rekenschap moeten geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. Verder heeft de Raad in deze uitspraak overwogen dat de dringende redenen bij de herziening en de terugvordering dezelfde inhoud hebben en dat beleidsregels om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, zijn aan te merken als binnenwettelijk beleid.
Nieuwe beleidsregels Svb
4.3.2.
Bij de herziening en intrekking van een uitkering ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht hanteert de Svb vanaf 8 maart 2024 nieuwe beleidsregels, die zijn opgenomen in SB1407. De Svb heeft te kennen gegeven dit nieuwe, soepelere beleid toe te passen in alle zaken waarin het besluit nog niet rechtens onaantastbaar is. Volgens de Svb sluit dit beleid goed aan bij de nieuwe uitleg van het begrip dringende reden. Dit geldt in het bijzonder voor de volgende punten van het beleid:
Bij een verlaging of intrekking van de uitkering houdt de Svb rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De Svb maakt een onderscheid tussen drie situaties die in de uitvoeringspraktijk veel voorkomen: een schending van de inlichtingenplicht, een onjuist besluit door een fout van de Svb en nabetaling door een andere instantie. Hierdoor houdt de Svb al vaak rekening met de oorzaak van de herziening.
Het beleid kent een evenredigheidstoets waarbij de Svb meeweegt in welke mate de Svb of betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. Bij deze evenredigheidstoets weegt de Svb omstandigheden mee die in het beleid over de drie situaties nog niet aan bod zijn gekomen, zoals een trage besluitvorming door de Svb.
4.3.3.
In een andere uitspraak van heden [7] heeft de Raad geoordeeld dat de Svb met de nieuwe beleidsregel SB1407 in zijn algemeenheid een invulling aan de bepalingen over de dringende reden heeft gegeven die strookt met wat in de tussenuitspraak van 18 april 2024 is beoogd. Beleidsregel SB1407 voorziet erin dat tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald de relevante feiten en omstandigheden zodanig worden gewogen dat die afweging een toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het algemeen zal kunnen doorstaan. Daarnaast voorziet de beleidsregel in een structurele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Bij die beoordeling is de mate waarin de betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt van belang.
Toepassing door de Svb van de nieuwe beleidsregel in het geval van appellant
4.4.
De Svb ziet in de omstandigheden van het geval van appellant dringende redenen om de terugwerkende kracht van de herziening te matigen met 50%. Volgens de Svb heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden en kan het pensioen van appellant onder toepassing van één van de hoofdregels van beleidsregel SB1407 met een terugwerkende kracht tot vijf jaar worden herzien. Op grond van de evenredigheidstoets kan de terugwerkende kracht van de herziening verder worden gematigd. De Svb heeft meegewogen dat appellant verwijtbaar heeft gehandeld door zijn huwelijk niet te melden. De Svb ziet ook verwijtbaarheid bij de Svb zelf, omdat na de ontvangen melding op 8 februari 2017 dat appellant een partner in Marokko heeft en de melding van de gemeente van 10 februari 2017 dat appellant vanaf [datum] 2014 is gehuwd, de Svb het AOW-pensioen niet heeft aangepast naar de norm voor een gehuwde. Omdat de Svb de totale herzieningsperiode met 50% heeft gematigd, vindt de Svb bestreden besluit 2 evenredig. In de aangehouden procedure over de terugvordering en de boete zullen de consequenties van het gewijzigde standpunt door de Svb worden doorgevoerd.
Beoordeling door de Raad aan de hand van de beroepsgronden
Heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden?
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. De digitale aanvraag waarvan de Svb een uitdraai heeft overgelegd, is niet door hem ingevuld. In plaats daarvan heeft hij een aanvraagformulier op papier ingediend, waarop hij heeft vermeld dat hij gehuwd is, maar alleen woont.
4.5.1.
Deze grond slaagt niet. Met de overgelegde stukken en wat op de zitting is besproken heeft appellant onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aanvraag voor een AOW-pensioen is verlopen zoals hij heeft geschetst. Er is geen papieren aanvraag door de Svb geregistreerd. De Raad gaat uit van de aanvraag in het dossier. Deze digitale aanvraag is, zoals de Svb heeft toegelicht, ingediend met gebruikmaking van de DigiD van appellant en dus door of met medewerking van appellant ingevuld. Hieruit volgt dat appellant bij de aanvraag AOW niet heeft gemeld dat hij gehuwd was.
4.5.2.
Appellant was gehouden aan de Svb te melden dat hij gehuwd was. Voor zover zijn huwelijk op het moment van zijn aanvraag reeds was geregistreerd in de BRP, kon appellant daarmee niet volstaan. De uitzondering op de inlichtingenplicht voor feiten en omstandigheden die door de Svb kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens, is op de situatie van appellant niet van toepassing. De Regeling uitzondering inlichtingenplicht, [8] die bepaalt welke gegevens uitgezonderd zijn, is namelijk niet van toepassing op een in het buitenland gesloten huwelijk. Overigens is deze Regeling pas op 1 juni 2017 in werking getreden. Dat is na het door appellant gesloten huwelijk. Gelet op het voorgaande heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden door zijn huwelijk niet bij de Svb te melden. Hierdoor heeft de Svb ten onrechte AOW toegekend naar de norm van een ongehuwde
Mocht appellant erop vertrouwen dat zijn pensioen juist was vastgesteld?
4.6.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de Svb het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Volgens appellant mocht hij erop vertrouwen dat zijn AOW-pensioen juist was vastgesteld. In de toekenningsbeslissing van 11 februari 2015 staat bij de toelichting vermeld dat hij een uitkering krijgt voor iemand die alleen woont, zonder (huwelijks)partner. Nu hij feitelijk alleen woonde, heeft hij hieruit mogen afleiden dat hij kreeg waar hij recht op had.
4.6.1.
Deze grond slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat appellant aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [9] Appellant kon aan de geciteerde passage in de toelichting onder de beslissing van 11 februari 2015 niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat iemand die gehuwd is maar alleen woont (zonder duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot te leven) recht heeft op een pensioen voor ongehuwden. In de beslissing van 11 februari 2015 staat namelijk ook de mededeling dat een huwelijk altijd gemeld moet worden. Appellant heeft dat niet gedaan en kon er dus niet op vertrouwen dat zijn AOW-pensioen was afgestemd op zijn persoonlijke situatie.
Heeft de Svb voldoende rekening gehouden met alle omstandigheden?
4.7.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de teveelbetaling is te wijten aan de Svb omdat de Svb via de BRP op de hoogte had kunnen zijn van het huwelijk. Volgens appellant wordt met bestreden besluit 2 onvoldoende rekening gehouden met het eigen aandeel van de Svb. Op de zitting heeft appellant aangevoerd dat het onevenredig is om na een dergelijk lang stilzitten nog te herzien.
4.7.1.
Deze grond slaagt niet. De Raad concludeert dat de Svb en appellant beiden een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de teveelbetaling over de periode van 3 mei 2015 tot en met augustus 2021. Appellant kon niet volstaan met de registratie van zijn huwelijk in de BRP. Daar staat tegenover dat de Svb, nadat appellant in februari 2017 alsnog had gemeld dat hij een partner had, gedurende meer dan vier jaar heeft nagelaten hieraan gevolgen te verbinden voor de AOW. Ook heeft de Svb aanvankelijk niet gereageerd op de melding van de gemeente van 10 februari 2017. Maar appellant kon in die periode wel begrijpen dat hij teveel AOW-pensioen ontving.
4.7.2.
De Svb heeft erkend dat er sinds februari 2017 aanleiding was om verder onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het AOW-pensioen van appellant naar de norm voor een ongehuwde, en daaraan consequenties verbonden door de periode van herziening te beperken tot de helft van de periode waarover teveel is betaald. Dat betekent in dit geval de periode juli 2018-augustus 2021. De Raad vindt dat daarmee voldoende rekening wordt gehouden met de eigen rol van de Svb bij de teveelbetaling, gelet op de ernst van het verwijt dat aan beide partijen gemaakt wordt en gelet op het beleid van de Svb over dit onderwerp. Ook overigens heeft de Svb geen aanleiding hoeven te zien voor een verdergaande matiging.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 slaagt het hoger beroep. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep gegrond wordt verklaard. Bestreden besluit 1 wordt vernietigd.
4.9.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet. De Raad zal daarom het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaren. Dit betekent dat de herziening van het AOWpensioen naar de norm voor een gehuwde over de periode van juli 2018 tot en met augustus 2021 in stand blijft.
5. Appellant krijgt een vergoeding voor de proceskosten die hij in beroep en hoger beroep heeft gemaakt voor verleende rechtsbijstand. De in bezwaar gemaakte kosten zijn reeds door de Svb vergoed. De proceskosten worden begroot op € 1.750,- in beroep en € 2.187,50,- in hoger beroep (in beide instanties één punt voor het indienen van een beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor de reactie op de vraagstelling van de Raad, met een waarde van € 875,- per punt). De Svb moet ook het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 januari 2022 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juli 2024 ongegrond;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.937,50;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wettelijke regels en beleid

Artikel 17a AOW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 49 AOW
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Beleidsregel SB1407 Dringende reden
De SVB herstelt een wijziging die gevolgen heeft voor betalingen die in het verleden zijn gedaan in beginsel met volledig terugwerkende kracht. Dit doet de SVB ook als er geen wijziging is opgetreden, maar bijvoorbeeld door een fout van de SVB de uitkering in het verleden verkeerd is vastgesteld. De SVB ziet geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking van de uitkering over het verleden, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Verlaging of intrekking over perioden in het verleden

Als de SVB een uitkering verlaagt of intrekt over een periode in het verleden, houdt de SVB rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Beleid

De SVB heeft beleid ontwikkeld voor 3 situaties die veel voorkomen:
1. Betrokkene heeft de mededelingsplicht geschonden. De uitkering wordt dan verlaagd of ingetrokken met een terugwerkende kracht van maximaal 5 jaar. Als betrokkene grove schuld heeft aan het niet nakomen van de mededelingsplicht, is de terugwerkende kracht maximaal 10 jaar. In geval van opzet is de terugwerkende kracht maximaal 20 jaar.
2. Door een fout van de SVB is een onjuist besluit genomen. De uitkering wordt dan zonder terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.
In geval van een ‘kenbaar evidente fout’ wordt de uitkering wel met een terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. De mate van terugwerkende kracht is een percentage van de periode waarover de SVB te veel uitkering heeft betaald, namelijk:
  • 25% en maximaal 5 jaar als betrokkene de fout uit eigen beweging meldt aan de SVB;
  • 50% en maximaal 5 jaar als betrokkene heeft verzuimd de fout aan de SVB te melden;
  • 75% en maximaal 10 jaar als betrokkene grove schuld heeft aan het niet melden van deze fout;
  • 100% en maximaal 20 jaar als betrokkene met opzet de fout niet aan de SVB heeft gemeld.
Of sprake is van een ’kenbaar evidente fout’ beoordeelt de SVB aan de hand van de communicatie tussen de SVB en de individuele betrokkene. Daarnaast is van belang welk besluit betrokkene van de SVB mocht verwachten op grond van de door hem verstrekte informatie. De SVB verwacht wel van betrokkene dat hij de brieven van de SVB zorgvuldig leest, maar niet dat hij de inhoud van de brieven controleert aan de hand van de wet- en regelgeving, de beleidsregels en de website van de SVB.
3. Betrokkene ontvangt met terugwerkende kracht een nabetaling van een andere instantie. In dat geval wordt de uitkering met dezelfde terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.

Evenredigheidstoets

Ook ziet de SVB geheel of gedeeltelijk af van de voorgenomen verlaging of intrekking als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Bij deze beoordeling hecht de SVB belang aan:
  • de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
  • de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
3.Basisregistratie personen.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 17a, eerste en tweede lid, van de AOW.
6.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
7.CRvB 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.
8.Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 maart 2017, Stcrt. 2017, 17689.
9.Zie de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.